In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een garage in zijn achtertuin. Eiser heeft op 25 mei 2021 een vergunning aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders heeft op 10 november 2021 medegedeeld dat hij op 20 juli 2021 een vergunning van rechtswege heeft verkregen. De achterburen hebben bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een besluit van het college op 26 juli 2022 om de vergunning te herroepen en te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep en verzoek op 28 maart 2023 behandeld, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft herroepen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft geen geldige vergunning gehad die in werking is getreden, omdat hij zelf is begonnen met de bouw voordat de vergunning was verleend. De rechtbank concludeert dat de schade voornamelijk is ontstaan door het feit dat eiser zonder geldige vergunning is gaan bouwen, waardoor het risico op een bouwstop bij hem ligt. De rechtbank wijst ook op de rechtmatigheid van de bouwstop en concludeert dat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding of proceskostenvergoeding.