ECLI:NL:RBZWB:2023:3331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2775 en 22_4385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor garage in achtertuin en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een garage in zijn achtertuin. Eiser heeft op 25 mei 2021 een vergunning aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders heeft op 10 november 2021 medegedeeld dat hij op 20 juli 2021 een vergunning van rechtswege heeft verkregen. De achterburen hebben bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een besluit van het college op 26 juli 2022 om de vergunning te herroepen en te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep en verzoek op 28 maart 2023 behandeld, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft herroepen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft geen geldige vergunning gehad die in werking is getreden, omdat hij zelf is begonnen met de bouw voordat de vergunning was verleend. De rechtbank concludeert dat de schade voornamelijk is ontstaan door het feit dat eiser zonder geldige vergunning is gaan bouwen, waardoor het risico op een bouwstop bij hem ligt. De rechtbank wijst ook op de rechtmatigheid van de bouwstop en concludeert dat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2775 en 22/4385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] (B), eiser

(gemachtigde: mr. W. Krijger),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau

(gemachtigden: mr. B. Roozendaal, mr. A. Azarkan, [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij nemen aan zaak 22/2775 deel: [naam achterbuur 1] en [naam achterbuur 2] uit [plaatsnaam] (B) (de achterburen)
(gemachtigde: mr. M.P. Wolf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor een garage in zijn achtertuin.
1.1.
Eiser heeft op 25 mei 2021 een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een garage in zijn achtertuin. Het college heeft hem op 10 november 2021 een brief gestuurd met de mededeling dat hij op 20 juli 2021 een vergunning van rechtswege heeft verkregen. De achterburen hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Op 26 juli 2022 besluit het college het bezwaar gegrond te verklaren en de vergunning te herroepen en te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
1.2
Daarnaast heeft eiser de rechtbank in het beroepschrift verzocht om het college te veroordelen tot het vergoeden van de schade op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal in deze uitspraak een besluit op dat verzoek nemen.
1.3
Het college heeft op het beroep en het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De achterburen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep en verzoek op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college, de achterburen en de gemachtigde van de achterburen.
Feiten
2. Eiser woont aan de [adres 1] 1 in [plaatsnaam] , België. De achterburen wonen op het adres [adres 2] 2 in [plaatsnaam] , België. De achtertuinen liggen op Nederlands grondgebied in de gemeente Baarle-Nassau. Het geschil gaat om een garage die op Nederlands grondgebied staat, zodat de Nederlandse gemeente Baarle-Nassau bevoegd is.
2.1
Op 14 maart 2021 informeert eiser het college over zijn bouwplannen. Op 19 maart 2021 antwoordt het college dat de plannen niet vergunningsvrij kunnen worden uitgevoerd en ook niet in het bestemmingsplan passen.
2.2
Op 25 mei 2021 vraagt eiser een omgevingsvergunning aan voor het bouwen van een garage in zijn achtertuin.
2.3
In de periode 4 tot 14 juli 2021 ontvangt eiser whats-app berichten van een medewerker van het college waarin wordt bevestigd dat hij de omgevingsvergunning zal krijgen. Eind juli 2021 is eiser begonnen met de bouw van de garage.
2.4
Op 5 november 2021 legt het college eiser mondeling een bouwstop op. Dit wordt bevestigd in een brief van dezelfde datum en toegelicht in een brief van 9 november 2021.
2.5
Op 10 november 2021 bevestigt het college schriftelijk dat een vergunning van rechtswege is ontstaan. Op 19 november 2021 doet het college hiervan mededeling in het gemeenteblad.
2.6
Op 24 november 2021 maken de achterburen bezwaar. Tijdens de zitting van de commissie bezwaarschriften is gesproken over het wijzigen van het bouwplan en het wijzigen of opnieuw indienen van de vergunningaanvraag. De achterburen gaan niet akkoord met wijziging van het bouwplan in de bezwaarfase.
2.7
Op 9 mei 2022 stelt eiser het college in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
2.8
Op 2 juni 2022 ontvangt de rechtbank het beroep van eiser wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar van de achterburen. Tevens verzoekt eiser om de bouwstop op te heffen. Op 23 juni 2022 wijst de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening af. [1]
2.9
Op 26 juli 2022 beslist het college op het bezwaar en verklaart hij het bezwaar gegrond, waarbij de van rechtswege verleende vergunning wordt herroepen en geweigerd. Eiser wordt hiervan op 8 augustus 2022 op de hoogte gesteld.
2.1
Op 24 augustus 2022 geeft eiser aan dat de besluitvorming voor hem geen reden is het beroep in te trekken en dat hij het niet eens is met de beslissing op bezwaar. In dit aanvullend beroep verzoekt eiser de rechtbank om op grond van art. 8:88 Awb het college te veroordelen in het vergoeden van de schade.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning van eiser heeft herroepen naar aanleiding van het bezwaar van de achterburen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het college een schadevergoeding aan eiser moet betalen wegens onrechtmatige of te late besluitvorming.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
Het beroep tegen het herroepen van de van rechtswege verleende vergunning is oorspronkelijk ingediend als beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Alle betrokken partijen, inclusief het college, verbazen zich over het verloop van de procedure in deze zaak. Niet in geschil is dat inderdaad niet op tijd is beslist en dat het college de van rechtswege verleende vergunning te laat bekend heeft gemaakt. De rechtbank zal daar bij de beoordeling van het beroep en het verzoek om schadevergoeding vanuit gaan.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Is een vergunning verleend of van rechtswege ontstaan?
6. Eiser stelt dat door de toezeggingen van een medewerker van het college via whatsapp een vergunning van rechtswege is ontstaan. De vergunning is door middel van dat appje bekend gemaakt. Dat heeft ook invloed op de bezwaartermijn.
6.1
De mededeling van die medewerker is geen vergunning of bekendmaking daarvan. Uit de appjes blijkt niet waarvoor vergunning is verleend en onder welke voorwaarden. Uit de stukken blijkt dat ook eiser dit niet zo heeft opgevat. Hij blijft immers vragen om een schriftelijke vergunning.
Bekendmaking geschiedt door middel van toezending van het besluit aan de aanvrager. [2] Dat heeft nooit plaats gevonden, ook omdat de appjes niet duidelijk maken wat precies besloten is. Er is dus ook geen sprake van de bekendmaking van een verleende vergunning.
6.2
De vervolgvraag is of een vergunning van rechtswege is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat dat het geval is. De garage is een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4, onder 1 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Er kan dan medewerking worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid onderdeel a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De reguliere voorbereidingsprocedure van artikel 3.9 van de Wabo is van toepassing. Artikel 3.9, derde lid van de Wabo bepaalt dat de vergunning van rechtswege wordt verleend indien niet tijdig op de aanvraag is beslist. [3] Daarvan is sprake. Het college heeft dat ook bevestigd in een brief naar eiser en in een bekendmaking in het gemeenteblad.
Is de vergunning herroepen?
7. Eiser stelt dat de achterburen weliswaar een brief hebben gekregen waarin staat dat zijn vergunning is herroepen en geweigerd, maar dat besluit had aan hem gericht moeten zijn. Daarom geldt de vergunning van rechtswege nog steeds.
7.1
Het college stelt dat er maar één besluit is genomen op het bezwaarschrift van de achterburen en dat is het besluit van 26 juli 2022. Dat besluit is in afschrift ook toegezonden aan eiser en daarmee was hij op de hoogte van het feit dat zijn vergunning is herroepen en geweigerd. De brief van 8 augustus 2022 aan eiser was een voornemen om bestuursdwang op te leggen en geen apart besluit.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft in de beslissing op bezwaar de vergunning herroepen en geweigerd. Het betreft één locatiegebonden vergunning. Als de vergunning is herroepen en geweigerd geldt dat voor de vergunning en niet alleen voor degene aan wie het besluit waarin daartoe is besloten is gericht.
Mag het college naar aanleiding van een bezwaarschrift een van rechtswege verleende vergunning nog intrekken?
8. Eiser stelt dat de Wabo een eigen toetsingskader kent voor het intrekken van een van rechtswege verleende vergunning. Dit houdt in dat een van rechtswege verleende vergunning alleen nog ingetrokken mag worden wegens ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Het college heeft daar geen rekening mee gehouden bij de intrekking en de motivering daarvan.
8.1
Het college geeft aan dat hij de van rechtswege verleende vergunning niet heeft ingetrokken, maar herroepen naar aanleiding van een volledige heroverweging omtrent de aanvraag. De grondslag is artikel 7:11 Awb en niet artikel 2:33 Wabo.
8.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is geen sprake van intrekken van de vergunning. Het college heeft beslist op het bezwaar van de achterburen. Daartoe moet hij een volledige heroverweging maken en mag de vergunning, ook als die van rechtswege is verleend, herroepen en geweigerd worden. Volgens de beslissing op bezwaar is de van rechtswege verleende vergunning herroepen. Dat het college in een andere brief aan eiser de term ‘intrekken’ gebruikt in plaats van de term ‘herroepen’ maakt niet dat de grondslag van het herroepen in bezwaar daarmee verandert.
Mocht het college de vergunning herroepen?
9. Eiser vindt dat de van rechtswege verleende vergunning niet meer herroepen had mogen worden. Het is niet van belang of aan het Bor en het Mor is voldaan. Van de aanvrager kan niet worden geëist dat hij een nieuwe vergunning aanvraagt. Het college had voldoende inhoudelijke gegevens en heeft de aanvraag wel degelijk inhoudelijk behandeld. Dat blijkt uit de berichtenuitwisseling via whatsapp met een medewerker van de gemeente. Het was beter geweest als naar aanleiding van het bezwaar een voorwaarde aan de vergunning was verbonden die inhoudt dat de garage niet hoger dan 3 meter mag worden.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit jurisprudentie blijkt dat het college bij een bezwaar tegen een vergunning van rechtswege op basis van artikel 7:11 Awb de besluitvorming vol mag toetsen en dat dit tot herroepen van de vergunning kan leiden. [4] Het college heeft ook duidelijk gemotiveerd waarom hij van mening is dat het bouwplan niet past in een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast constateert de rechtbank dat het college eiser niet heeft gevraagd een nieuwe vergunning aan te vragen omdat niet voldaan is aan de vereisten van het Bor en de Mor, maar omdat eiser een alternatief bouwplan heeft ontwikkeld dat zodanig afwijkt van de oorspronkelijke aanvraag, dat dit nier meer als een ondergeschikte wijziging kan worden gezien. Een dergelijke aanpassing kan volgens het college alleen via een nieuwe vergunningaanvraag worden behandeld. Eiser motiveert niet waarom de aangepaste aanvraag, waarbij de bouwhoogte van 5 naar 3 meter wordt teruggebracht, nog wel als ondergeschikte wijziging gezien kan worden. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat voor het alternatieve bouwplan een nieuwe vergunning aangevraagd moet worden en dat die vergunning niet verleend kan worden als ondergeschikte wijziging van de eerdere aanvraag.
Tussenconclusie beroep
10. Op basis van de bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het college op goede gronden de van rechtswege verleende vergunning heeft herroepen en geweigerd.
Op welke grondslag verzoeken eisers om schade?
11. Eisers hebben een verzoek ingediend om het college te veroordelen in het vergoeden van de schade wegens onrechtmatige besluitvorming op grond van art. 8:88 Awb. In het verzoekschrift wordt verwezen naar de schadeplichtigheid van het college op grond van artikel 2:33 eerste lid onder e van de Wabo. Artikel 2:33 van de Wabo ziet op een rechtmatige intrekking van een van rechtswege verleende vergunning. Zoals is vastgesteld onder 8.2 is hier geen sprake van intrekken van de vergunning op grond van artikel 2:33 van de Wabo en kan dit dus geen schadevergoedingsplicht opleveren. [5] De grondslag moet dus artikel 8:88 van de Awb zijn.
Is de rechtbank bevoegd het college te veroordelen in vergoeding van de schade?
12. Het college stelt dat de rechtbank niet bevoegd is over de schadevordering te oordelen omdat het niet duidelijk is dat de vordering onder € 25.000,- blijft.
12.1
De bestuursrechter acht zichzelf bevoegd. Op grond van artikel 8:89, tweede lid van de Awb is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt. De bedragen die zijn opgenomen in de bijgevoegde schadestaat zijn opgeteld hoger dan € 25.000,-. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij alleen verzoekt om vergoeding van de kosten vanwege de opgelegde bouwstop. Deze zijn veroorzaakt door het niet tijdig beslissen door het college en zijn opgenomen in kolom 2. De gevraagde vergoeding blijft daarmee onder € 25.000,-, zodat de bestuursrechter bevoegd is.
Wat is de schade-oorzaak op grond waarvan schadevergoeding kan worden toegekend?
13. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb mag de bestuursrechter op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat het college op goede gronden de vergunning van rechtswege kon herroepen en weigeren.
Ook van de bouwstop is niet gebleken dat die onrechtmatig is opgelegd. Er is geen bezwaar ingediend tegen de bouwstop, zodat van de rechtmatigheid moet worden uitgegaan.
13.1
Gezien wat is overwogen onder rechtsoverweging 13 is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, onder a of b, van de Awb.
Niet in geschil is dat het college de van rechtswege verleende vergunning niet tijdig bekend heeft gemaakt en dat hij niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift van de achterburen. De schadeplicht kan daarmee alleen gestoeld zijn op sub c: het niet tijdig nemen van een besluit.
Moet het college schade als gevolg van het niet tijdig beslissen vergoeden?
14. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft gesteld schade te hebben van het niet tijdig beslissen en de daarmee samenhangende bouwstop. De rechtbank constateert dat hij nooit een vergunning heeft gehad die in werking is getreden of onherroepelijk is geworden. Eiser is zelf begonnen met bouwen voordat zijn vergunning in werking is getreden. De schade is dus feitelijk vooral ontstaan door te bouwen zonder geldige vergunning. Hiermee heeft eiser zelf het risico genomen dat er een bouwstop zou worden opgelegd. Ook als het college wel tijdig de vergunning bekend had gemaakt, dus binnen 2 weken na 20 juli, was eiser al begonnen met bouwen voordat die bekendmaking er was en was het aannemelijk dat de bouw kon worden stilgelegd. Ook dan had eiser tijdens een langere bezwaar- en beroepsprocedure de bouw stil moeten laten liggen
.Extra opslagkosten of de kosten voor het voorlopig waterdicht maken van een half afgebouwd gebouw, zijn daarmee niet het gevolg van de trage besluitvorming, maar van het besluit van eiser zelf om zonder in werking getreden vergunning te gaan bouwen. Eiser heeft niet gemotiveerd dat hij nog andere schade heeft geleden door het te laat beslissen door het college.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Het college moest op basis van het bezwaar van de achterburen een nieuw besluit nemen op de vergunningaanvraag van eiser. Daarbij moet het college een volledige heroverweging maken. Het college heeft terecht geconcludeerd dat het bouwplan niet past in het geldende bestemmingsplan en heef uitgelegd waarom hij van mening is dat het bouwplan niet past in een goede ruimtelijke ordening. Op basis daarvan mocht het college de van rechtswege verleende vergunning herroepen en de vergunning voor het bouwen van de garage in afwijking van het bestemmingsplan weigeren. De rechtbank laat dit besluit waarin de vergunning wordt geweigerd in stand, zodat eiser de garage zoals hij die heeft aangevraagd niet mag bouwen.
15.1
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluitvorming, kan dat verzoek alleen gebaseerd zijn op te late besluitvorming. Partijen zijn het er over eens dat daarvan sprake is. De schade moet ook het gevolg zijn van de te late besluitvorming. Eiser heeft niet aangetoond dat dat het geval is. Hij is zelf begonnen met bouwen voordat hij een in werking getreden vergunning had . Het risico daarvan ligt bij hemzelf.
15.2
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 9 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan Herziening Kapelakkers

Artikel 4 Wonen

4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen, waarbij de hoofdtoegang op Belgisch grondgebied komt te liggen;
met daarbij behorende:
b. aan-, uit- en bijgebouwen;
erven, tuinen;
parkeervoorzieningen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2
Bouwregels
[. . .]
4.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
de op Nederlands grondgebied gelegen delen van de bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht;
per woning mag één vrijstaand bijbehorend bouwwerk van maximaal 15 m² worden opgericht, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'garage' waar tevens een garage is toegestaan;
de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen;
per woning mag achter de achtergevel van het hoofdgebouw over de gehele breedte een aangebouwd bijbehorend bouwwerk worden opgericht van maximaal 3,5 m diep;
de bouwhoogte van een achter de achtergevel aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
per (hoek)woning van een aaneen gebouwde woning, twee-aaneen gebouwde woning, geschakelde woning of vrijstaande woningen mag aan de zijgevel van het hoofdgebouw een aangebouwd bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
de goot- en bouwhoogte van een aan de zijgevel aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3,5 m respectievelijk 7 m bedragen;
et aangebouwd bijhorend bouwwerk mag worden afgerond met een zadeldak, waarbij de dakhelling maximaal 45º mag bedragen.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 juni 2022, ECLI: NL:RBZWB:2022:3415
2.Artikel 3:41 Awb
3.Dit artikel bepaalt dat door afdeling 4.1.3.3. ‘Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen’ van toepassing te verklaren op vergunning die via deze procedure worden voorbereid.
4.AbRS, 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3762 en AbRS, 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:788
5.AbRS, 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:871, r.o. 32