ECLI:NL:RBZWB:2023:3343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
10313254 AZ VERZ 23-7 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van ontslag en loondoorbetalingsplicht in een arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer had verzocht om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen, omdat hij van mening was dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van zijn kant was geweest die op een ontslag wees. De werkgever had echter gesteld dat de werknemer op 3 december 2022 via een WhatsApp-bericht zijn ontslag had aangevraagd, wat door de werkgever als een opzegging werd opgevat. De kantonrechter oordeelde dat de communicatie van de werknemer niet kon worden beschouwd als een duidelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. De rechter benadrukte dat een werknemer zich bewust moet zijn van de gevolgen van een ontslag en dat de werkgever een onderzoeksplicht heeft om te verifiëren of de werknemer daadwerkelijk zijn arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Aangezien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd, werd de werkgever veroordeeld om de werknemer toe te laten tot zijn werkzaamheden en het verschuldigde loon te betalen. Daarnaast werd de werkgever verplicht om achterstallige afdrachten aan het tijdspaarfonds te doen en een loonstrook te verstrekken. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
Zaaknummer: 10313254 AZ VERZ 23-7
beschikking d.d. 10 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.J. van Vliet
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
vertegenwoordigd door haar algemeen directeur [naam]

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij vraagt - primair - om de opzegging van de arbeidsovereenkomst c.q. het door [verweerder] gegeven ontslag te vernietigen en waarin tevens de hierna vermelde vorderingen tegen [verweerder] worden ingesteld.
1.2.
[verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het verzoekschrift is op 1 februari 2023 ter griffie ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft op 12 april 2023 een zitting plaatsgevonden. [verweerder] heeft voorafgaand daaraan doen weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker] ter toelichting van zijn standpunten ter zitting naar voren heeft gebracht.
1.4.
[verzoeker] verzocht aanvankelijk ook, voor het geval dat hij alsnog zou berusten in het ontslag en derhalve subsidiair, om [verweerder] te veroordelen aan hem een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen. Evenwel heeft [verzoeker] dit verzoek ter zitting ingetrokken, zodat het niet langer behoeft te worden beoordeeld.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , die is geboren op [geboortedag] 1982, is op 7 januari 2019 bij [verweerder] in dienst getreden. De laatste functie die [verzoeker] vervulde is die van Medewerker Steigerbouw gedurende 30 uren per week, tegen een uurloon van € 18,42 bruto, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het personeel in de Bouwnijverheid van toepassing. Onder meer is daarin opgenomen dat de werkgever binnen 14 dagen na afloop van elke betalingsperiode ten gunste van de individuele rekening van de bouwplaats-werknemer bij het tijdspaarfonds een betaling doet voor het individueel budget van die werknemer. De werkgever maakt daarbij een onderverdeling naar TSF Duurzame inzetbaarheid, TSF Dagen, TSF Vakantietoeslag en TSF Spaaruren. Deze omschrijvingen vermeldt de werkgever ook op de loonstrook van de werknemer.
2.3.
[verzoeker] heeft op 19 mei 2022 en op 28 oktober 2022 aan [verweerder] gevraagd om de bedragen die vanaf 1 januari 2021 niet ten gunste van zijn individuele rekening bij het tijdspaarfonds zijn betaald alsnog af te dragen.
2.4.
In 2022 werd het loon van [verzoeker] niet telkens op tijd en als bedrag ineens aan hem uitbetaald.
2.5.
Op 3 december 2022 (10.31 u) stuurde algemeen directeur [naam] van [verweerder] in de groepsapp een foto van het overzicht van de bankrekeningen van [verweerder] en schreef daarbij: “
(…) dit is dus het resultaat van gisteren, nalatigheid van betalingen van onze debiteuren, (…), als zij zich niet aan hun betalings afspraken houden kan ik ook niks doen, snap dat jullie hier gek van worden maar dat teld ook voor mij (…). Het enige wat ik nog kan doen is nog wat pinnen van de zakelijke creditcard zodat juliie in iedergeval wat hebben, anders weet ik het ook even nu niet zo snel. (…).
Korte tijd nadien reageerde [verzoeker] met de volgende drie berichten:
(10.54 u) “
Deze eind van het jaar ik neem mijn familie bij jou op vakantie [voornaam] jij zorgt voor ons [voornaam]
(10.57 u) “
Met 6 kinderen wij gaan allemaal op jouw bed slapen
(11.02 u) “
Ontslag mij omdat kan niet meer
Daarop schreef [naam] (11.03 u): “
Das goed [verzoeker] , maandag gelijk regelen dan”.
2.6.
Bij brief van 5 december 2022 schreef [naam] namens [verweerder] aan [verzoeker] :

Hierbij bevestigen wij u het verzoek tot direct ontslag, welke u mij gemeld heeft op zaterdag 3 december jongstleden. Uw verzoek tot ontslag is tot stand gekomen, daar [verweerder] B.V. op het moment van uw verzoek niet het vermogen had om aan alle salarisuitbetalingen te voldoen. Daar [verweerder] B.V. afhankelijk is van de betalingen van onze debiteuren welke zich niet aan de vastgestelde betalingstermijn hielden/ houden en wij hierdoor niet aan onze verplichtingen konden/kunnen voldoen en dit niet de eerste keer was, was dit voor u voldoende redenen voor uw ontslag op eigen verzoek. (…)”.
2.7.
In de avond van 5 december 2022 appte [verzoeker] aan [verweerder] :
(20.37 u) “
Goedeavond ik wil weten wat is die planning met mij .het is niet mijn schuld dat het is zo ver gekomen en ik heb mijn zorgen”.
[naam] antwoordde:
(20.49 u) “
Dus is het mijn schuld dat jij je zo gedraagd naar mij, prima [verzoeker] , maar morgen heb ik jou niet nodig, woensdag misschien weer, dat hoor je morgen wel”.
2.8.
[verzoeker] heeft op 15 december 2022 in een e-mail aan [verweerder] laten weten dat hij zich niet in de brief van 5 december 2022 kon vinden en heeft tevens kenbaar gemaakt dat hij beschikbaar was om te werken. Dat laatste heeft hij eind december 2022 in een WhatsApp-bericht aan [verweerder] herhaald.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] vraagt om het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet c.q. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 3 december 2022, tot het doen van afdrachten aan het tijdspaar-fonds, tot afgifte van de loonstrook met betrekking tot de maand december 2022 en verder om aan enkele nevenvorderingen te voldoen.
3.2.
Aan zijn verzoek dat strekt tot vernietiging van het ontslag legt [verzoeker] ten grondslag dat hij op 3 december 2022 boos en gefrustreerd was door de mededeling dat de loonbetaling wederom niet tijdig zou plaatsvinden. Daarop schreef hij “
Ontslag mij omdat kan niet meer”. Duidelijk was, ook voor [verweerder] , dat hij in een emotionele toestand verkeerde. Hij betwist dat sprake was van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door hem. Aan [verweerder] heeft hij kenbaar gemaakt dat hij zich beschikbaar stelt voor werk.
Uit vaste rechtspraak volgt dat sprake moet zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van een werknemer die erop is gericht het dienstverband te beëindigen. Bovendien had [verweerder] zorgvuldig moeten nagaan of hij op dat moment de aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verbonden nadelige gevolgen werkelijk wenste. [verweerder] had niet te snel dienen aan te nemen dat zijn bericht was gericht op de (onmiddellijke) opzegging van de arbeidsovereenkomst en had moeten onderzoeken of hij daadwerkelijk streefde naar een (onmiddellijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en moeten nagaan of hij op dat moment de gevolgen daarvan kon overzien. Daarvan was geen sprake. Binnen een minuut na zijn bericht heeft [verweerder] kenbaar gemaakt dat het ontslag zou worden geregeld. Vervolgens heeft [verweerder] zonder enig onderzoek en zonder hem te wijzen op de nadelige gevolgen, op
5 december 2022 bevestigd dat hij de arbeidsovereenkomst per direct had opgezegd en die als beëindigd werd beschouwd.
De door hem gedane uitlating kan niet worden beschouwd als een duidelijke en ondubbel-zinnige verklaring, gericht op de beëindiging van het dienstverband. [verweerder] heeft ook geen toestemming van het UWV verkregen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De arbeidsovereenkomst is dan ook niet rechtsgeldig opgezegd en de opzegging c.q. het gegeven ontslag is vernietigbaar.
3.3.
Omdat de arbeidsovereenkomst na 3 december 2022 voortduurt maakt hij aanspraak op het loon vanaf die datum. Tot en met 31 december 2022 gaat het om een bedrag van
€ 2.394,00 bruto per maand en als gevolg van een cao-verhoging vanaf 1 januari 2023 om
€ 2.453,85 bruto per maand.
3.4.
Tevens dient [verweerder] met betrekking tot de periode vanaf januari 2021 tot en met oktober 2022 in totaal nog € 6.045,02 aan het tijdspaarfonds af te dragen en ook over de periode na 1 november 2022 is zij op grond van de cao gehouden tot het doen van stortingen bij het tijdspaarfonds, aldus [verzoeker] , die verzoekt om [verweerder] daartoe te veroordelen.
3.5.
Ten slotte verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot afgifte van een betaal-specificatie. Eind december 2022 heeft hij van [verweerder] een betaling ontvangen, maar niet een bruto-netto specificatie daarbij. Teneinde te kunnen controleren waarop die betaling betrekking heeft en/of een juiste betaling van tegoeden heeft plaatsgevonden wil hij dat [verweerder] een betaalspecificatie aan hem afgeeft.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan dat toen een van haar grote debiteuren na de bouwvak van 2022 in betalingsproblemen kwam het voor haar heel lastig werd om aan haar verplichtingen te voldoen, waaronder de salarisverplichtingen. Zij heeft hier open over gecommuniceerd met al haar werknemers en heeft iedereen van de situatie op de hoogte gehouden. [verzoeker] was de enige die zich hier niet in kon vinden. Meerdere malen was hij boos, bleef hij weg van het werk en maakte hij kenbaar dat hij ontslag wilde. Tevens dreigde hij dat hij [verweerder] zou beschuldigen van diefstal van materiaal van een debiteur wanneer hij zijn geld niet kreeg. Begin januari 2023 heeft [verzoeker] dat uiteindelijk ook gedaan. Dat [verzoeker] nu terugkomt op het door hemzelf verzochte ontslag omdat dit in een opwelling zou zijn gebeurd is niet geloofwaardig, te meer nu het niet de eerste keer was dat [verzoeker] dit kenbaar heeft gemaakt. Ook het bedreigen van [verweerder] , het doen van een valse aangifte en het in diskrediet brengen van [verweerder] waardoor zij weer in financiële problemen komt geven er geen blijk van dat [verzoeker] graag terugkeert om zijn werk te hervatten, aldus [verweerder] .
4.2
In haar verweerschrift licht [verweerder] verder nog toe waarom zij geen afdrachten aan het tijdspaarfonds heeft gedaan en heeft zij zich bereid verklaard om dat alsnog te doen.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door (aanvaarding van de) opzegging daarvan dan wel door een door [verweerder] gegeven ontslag. Uit het verweer van [verweerder] volgt dat zij het WhatsApp-bericht van [verzoeker] van 3 december 2022 waarin die schreef “
Ontslag mij omdat kan niet meer” heeft beschouwd als een opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang. Uit haar brief van 5 december 2022 volgt dat [verweerder] die opzegging aanvaardde.
5.2.1.
[verzoeker] betwist dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Met hem is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] uit vermeld WhatsAppbericht niet kon concluderen dat [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst opzegde, ook niet wanneer daarbij eerder geuite dreigingen met ontslagname door [verzoeker] in aanmerking zouden worden genomen.
5.2.2.
Vaste rechtspraak is dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst door een werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem of haar kan hebben, zoals mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoekplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten (zie o.a. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
21 oktober 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3189, rov. 3.6).
5.2.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het bericht “
Ontslag mij omdat kan niet meer” bepaald niet worden opgevat als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waaruit blijkt dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wilde opzeggen. In het geval echter dat [verweerder] dit bericht wel als zodanig heeft opgevat, dan had zij zich ervan moeten vergewissen dat [verzoeker] de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband overzag en begreep. Dit heeft [verweerder] nagelaten. Op de eerstvolgende werkdag na het bericht van [verzoeker] heeft zij in een brief aan hem bevestigd dat zij het genomen ontslag op eigen verzoek accepteerde. In die brief heeft zij [verzoeker] niet gewezen op de risico’s die verbonden zijn aan een dergelijke wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, noch heeft zij [verzoeker] uitgenodigd om eerst daarover met haar in gesprek te gaan alvorens zij in een ontslagname kon berusten.
5.2.4.
Uit de in de avond van 5 december 2022 tussen partijen gewisselde WhatsApp- berichten volgt ook niet dat [verzoeker] zich ervan bewust was dat hij de arbeidsovereenkomst had opgezegd. Indien [verweerder] meende dat dit wel het geval was, bevreemdt het dat zij in haar reactie de mogelijkheid open liet dat [verzoeker] twee dagen nadien weer bij haar aan de slag kon. Daarnaast heeft [verzoeker] op 15 december 2022 aan [verweerder] meegedeeld dat hij zich niet herkende in haar brief van 5 december 2022, waarbij hij tevens meldde dat hij nog beschikbaar was om het werk uit te voeren. En later die maand heeft hij per WhatsApp nogmaals aan [verweerder] laten weten dat hij beschikbaar was om te werken. Uit deze communicatie moet het [verweerder] duidelijk zijn geweest dat [verzoeker] zelf niet heeft gewild dat het dienstverband eindigde.
Aan dat laatste doet niet af dat, naar [verweerder] stelt, [verzoeker] voor 3 december 2022 meerdere malen is weggebleven van het werk omdat hij boos was, dat [verzoeker] [verweerder] in een kwaad daglicht heeft gesteld door haar ten onrechte te beschuldigen van diefstal van materialen van een van haar debiteuren en dat [verzoeker] per WhatsApp heeft gedreigd om zijn loon c.a. op de “
Antilliaanse manier” te incasseren. Wanneer [verweerder] hierin (een) reden(en) ziet om de arbeidsovereenkomst te beëindigen zal zij daartoe het initiatief moeten nemen.
5.2.5.
De conclusie is dan ook dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, noch dat [verweerder] er op grond van het gewraakte WhatsAppbericht vanuit mocht gaan dat [verzoeker] had opgezegd.
5.3.
Het verzoek van [verzoeker] veronderstelt dat [verweerder] aan hem ontslag heeft verleend door middel van opzegging van de arbeidsovereenkomst. In de brief van [verweerder] van
5 december 2022 kan echter niet een opzegging of ontslag vanwege [verweerder] worden gelezen. Het verzoek van [verzoeker] om de opzegging van de arbeidsovereenkomst c.q. het gegeven ontslag te vernietigen kan daarom niet worden toegewezen.
5.4.
Het bovenstaande leidt tot de vaststelling dat aan het dienstverband geen einde is gekomen. De vordering van [verzoeker] om [verweerder] te verplichten hem binnen 24 uur na de betekening van deze beschikking tot de overeengekomen werkzaamheden toe te laten, wordt daarom toegewezen. Aan de veroordeling daartoe zal echter geen dwangsom worden verbonden. De gehoudenheid om het loon te betalen acht de kantonrechter voldoende om te bevorderen dat [verzoeker] tot het werk wordt toegelaten.
5.5.1.
Doordat het dienstverband niet is geëindigd is [verweerder] in beginsel ook gehouden om aan [verzoeker] het loon te blijven voldoen. Dit kan anders zijn wanneer [verzoeker] de bedongen arbeid niet heeft verricht en de oorzaak daarvan in redelijkheid niet voor rekening van [verweerder] behoort te komen.
5.5.2.
In dit verband wordt overwogen dat niet gebleken is dat [verzoeker] na zijn WhatsApp-bericht op 3 december 2022 zich beschikbaar heeft gehouden om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Wel heeft hij via WhatsApp gevraagd wanneer hij zijn loon uitbetaald zou krijgen maar daarbij is hij niet teruggekomen op zijn hierboven besproken ‘ontslagverzoek’. Eerst in de ochtend van 15 december 2022 schreef hij aan [verweerder] dat hij beschikbaar was voor werk. Geoordeeld wordt dan ook dat [verzoeker] in de periode van 4 tot en met 14 december 2022 de bedongen arbeid niet heeft verricht, terwijl de oorzaak daarvan niet voor rekening van [verweerder] behoort te komen. De vordering van [verzoeker] tot veroordeling van [verweerder] om het loon voor de periode van 1 tot en met 31 december 2022 te voldoen zal daarom niet volledig, maar met aftrek van de vermelde 11 dagen worden toegewezen.
5.5.3.
Ten aanzien van de verdere loonbetalingen geldt dat [verzoeker] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij vanaf 1 maart 2023 gedurende circa 40 uur per week op basis van een uitzendovereenkomst elders werkzaam is. Hoewel [verzoeker] zich hoogstwaarschijnlijk genoodzaakt voelt om elders te werken omdat [verweerder] geen loon meer betaalt zal [verweerder] niet worden veroordeeld om het loon met betrekking tot de periode vanaf 1 maart 2023 totdat [verzoeker] weer voor [verweerder] werkzaam is alsnog te betalen. Immers zou [verzoeker] dan over dezelfde periode van twee werkgevers loon ontvangen, terwijl hij voor slechts een werkgever werkzaam kon zijn. Omdat [verzoeker] niet stelt dat zijn verdiensten thans aanmerkelijk lager zijn dan die bij [verweerder] en hij ook geen gegevens heeft overgelegd waaruit zijn verdiensten vanaf 1 maart 2023 blijken wordt bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering aan een mogelijk verschil in loon voorbij gegaan. Dit betekent dat de vordering om vanaf 1 januari 2023 het loon te betalen wordt toegewezen over de periode tot 1 maart 2023. [verweerder] is bovendien het loon verschuldigd vanaf het moment dat [verzoeker] zijn werkzaamheden voor [verweerder] hervat, doch in ieder geval vanaf 24 uur nadat deze beschikking aan [verweerder] is betekend en [verzoeker] de werkzaamheden hervat, indien en voor zover daartoe opgeroepen.
5.5.4.
Over het loon dat [verweerder] nog dient te voldoen is zij ook de wettelijke rente verschuldigd. Die rente wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing is weergegeven.
5.6.
De gevorderde wettelijke verhoging over het (deels achterstallige) loon wordt met het oog op de omstandigheden naar billijkheid beperkt tot nihil. Deze verhoging geldt als een prikkel voor de werkgever om het loon overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken (tijdig) uit te betalen. [verzoeker] heeft echter niet bestreden dat [verweerder] als gevolg van liquiditeitsproblemen niet in staat was om het loon op tijd te voldoen. Onder deze omstandig-heden heeft een prikkel tot nakoming die van de mogelijke verschuldigdheid van een wettelijke verhoging uit moet gaan geen effect. Van toewijzing van een wettelijke verhoging over het toekomstige loon, zoals [verzoeker] eveneens vordert, kan om dezelfde reden geen sprake zijn. Onzeker is of [verweerder] in de toekomst het loon wel volledig en op tijd kan, maar niet wil voldoen en deze ‘prikkel’ dus het aangewezen instrument is om op voorhand een correcte loonbetaling af te dwingen.
5.7.
De vordering om het (achterstallige) loon dat [verweerder] dient te voldoen te vermeerderen met “verhogingen waarop op grond van de wet en/of (collectieve) arbeidsovereenkomst aanspraak bestaat”, zoals het petitum luidt, wordt afgewezen omdat die vordering te onbepaald is. Om een voor tenuitvoerlegging vatbare beschikking te krijgen moet duidelijk zijn wat wordt gevorderd en wat met inachtneming daarvan kan worden toegewezen om, zo nodig met behulp van een deurwaarder, op [verweerder] te verhalen. Dat is hier onvoldoende het geval. Overigens ontslaat dit [verweerder] niet van haar verplichtingen om het loon en de daarbij behorende emolumenten op grond van de cao aan [verzoeker] en/of het tijdspaarfonds te voldoen.
5.8
[verweerder] zal wel worden veroordeeld om ten gunste van de individuele rekening van [verzoeker] bij het tijdspaarfonds de in de eerste 10 periodes van 2022 te storten betalingen alsnog te doen. [verweerder] erkent dat zij in de betreffende periodes heeft nagelaten afdrachten ten gunste van het individueel budget van [verzoeker] te doen. Dat het in totaal gaat om het gevorderde bedrag van € 6.045,02 betwist [verweerder] niet. Dat bedrag, vermeerderd met de eveneens gevorderde wettelijke rente, te berekenen vanaf de opeisbaarheid van elk deel van dat totaalbedrag, is dan ook toewijsbaar.
De termijn waarbinnen [verweerder] het door [verzoeker] verlangde betaalbewijs moet verstrekken zal worden gesteld op 4 weken, opdat [verweerder] de betaling in de eerstvolgende loonspecificatie kan aantonen. De aan deze veroordeling te verbinden dwangsom wordt gesteld op € 50,00 voor elke dag dat [verweerder] na die 4 weken in gebreke blijft, met een maximum van
€ 6.000,00.
5.9.
[verweerder] wordt tevens veroordeeld om met ingang van 1 november 2022 de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4.15.1 en 4.15.2 van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke cao na te komen. Omdat niet is gebleken dat [verweerder] daartoe niet bereid is wordt, in weerwil van de vordering van [verzoeker] , aan die veroordeling geen dwangsom verbonden.
5.10.
[verweerder] weerspreekt niet dat [verzoeker] van haar geen salarisspecificatie met betrekking tot de maand december 2022 heeft gehad. Zij zal daarom worden veroordeeld tot afgifte daarvan. Ook hiervoor zal de uiterste termijn worden gesteld op 4 weken. De aan de veroordeling te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 25,00 voor elke dag dat [verweerder] na die 4 weken in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00.
5.11.
De vordering tot betaling van € 677,00 exclusief btw wegens gemaakte buiten-gerechtelijke incassokosten wordt door [verweerder] niet weersproken. Nu uit het procesdossier blijkt dat voorafgaande aan de procedure werkzaamheden zijn verricht, onder meer om voldoening van het verschuldigde te verkrijgen, is deze vordering toewijsbaar.
5.12.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.13.
Gezien de uitkomst van de procedure komen de proceskosten voor rekening van [verweerder] .

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verweerder] om binnen 24 uur nadat deze beschikking is betekend [verzoeker] tot de overeengekomen werkzaamheden toe te laten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het loon (berekend naar € 2.394,00 bruto voor een volledig gewerkte maand), te vermeerderen met vakantiebijslag, over de periodes vanaf 1 tot en met 3 december 2022 en van 15 tot en met 31 december 2022 en met de wettelijke rente over het verschuldigde loon vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het loon (berekend naar € 2.453,85 bruto voor een volledig gewerkte maand), te vermeerderen met vakantiebijslag, over de periode vanaf 1 januari 2023 tot 1 maart 2023 en met de wettelijke rente, vanaf 1 februari 2023 te berekenen over het voor januari 2023 verschuldigde loon en vanaf 1 maart 2023 te berekenen over het voor februari 2023 verschuldigde loon, telkens tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het loon (dat voor een volledig gewerkte maand € 2.453,85 bruto bedraagt) vanaf het moment dat 24 uur na de betekening van deze beschikking zijn verstreken of zoveel eerder dat [verzoeker] zijn werkzaamheden voor [verweerder] heeft hervat;
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot afdracht aan het tijdspaarfonds van € 6.045,02 terzake de periodes 1 t/m 10 van 2022, te vermeerderen met de vanaf de opeisbaarheid van elk deel van dat bedrag tot aan de dag van de afdracht daarvan te berekenen wettelijke rente, en onder verstrekking aan [verzoeker] , en wel binnen 4 weken nadat deze beschikking is betekend, van het betaalbewijs, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag na die 4 weken dat [verweerder] met betaling van dat bedrag van € 6.045,02 en/of verstrekking van het betaalbewijs in gebreke blijft, met een maximum van € 6.000,00;
6.6.
veroordeelt [verweerder] om met ingang van 1 november 2022 de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4.15.1 en 4.15.2 van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke cao na te komen;
6.7.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte aan [verzoeker] van de loonstrook betreffende de betaal-periode december 2023 en wel binnen 4 weken nadat deze beschikking is betekend, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag na die 4 weken dat [verweerder] met afgifte van de loonstrook in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00;
6.8.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 677,00 exclusief btw wegens buitengerechtelijke incassokosten;
6.9.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.222,00 wegens:
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 529,00;
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.