ECLI:NL:RBZWB:2023:3363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5404
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op WIA-uitkering en de rol van het UWV in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beslaglegging op haar WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A. Remport Urban, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd meegedeeld dat [naam bedrijf 1] beslag had gelegd op haar WIA-uitkering. Dit beslag was gelegd in verband met een vordering van [naam bedrijf 1] aan eiseres, en het UWV had besloten dat een deel van de uitkering, boven de beslagvrije voet van € 1.066,-, aan [naam bedrijf 1] zou worden betaald.

Eiseres stelde dat het beslag onterecht was gelegd en dat zij ten onrechte als wanbetaler was aangemerkt. Het UWV verweerde zich door te stellen dat het wettelijk verplicht was om het beslag uit te voeren en dat bezwaren tegen de beslaglegging zelf aan de beslaglegger gericht moesten worden. De rechtbank oordeelde dat het UWV binnen de kaders van het beslag was gebleven en dat de geldigheid van het beslag niet door de bestuursrechter kon worden beoordeeld. Eiseres werd geadviseerd om zich tot de burgerlijke rechter te wenden voor vragen over de rechtmatigheid van het beslag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekende dat zij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed kreeg. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5404 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R.A. Remport Urban),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Procesverloop

Met het besluit van 1 juni 2021 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat [naam bedrijf 1] beslag heeft gelegd op haar WIA-uitkering en dat een deel van haar uitkering – het meerdere boven de beslagvrije voet van € 1.066,- – vanaf 1 juni 2021 aan [naam bedrijf 1] wordt betaald. Met het besluit van 23 november 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 juni 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij het UWV. Het UWV heeft dit bezwaar aan deze rechtbank doorgestuurd om te worden behandeld als een beroepschrift.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Inleiding

Op 27 mei 2021 heeft [naam bedrijf 1] derdenbeslag gelegd op de WIA-uitkering van eiseres in verband met een bedrag dat zij verschuldigd is aan [naam bedrijf 2] (voorheen: [naam bedrijf 2] ). Daarbij is de beslagvrije voet bepaald op € 1.066,- per maand.
Met het besluit van 1 juni 2021 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat [naam bedrijf 1] beslag heeft gelegd op haar WIA-uitkering en dat een deel van haar uitkering – het meerdere boven de beslagvrije voet van € 1.066,- – vanaf 1 juni 2021 aan [naam bedrijf 1] wordt betaald.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
1 juni 2021 ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat het aan de beslaglegger is om de beslagvrije voet vast te stellen. Het UWV is volkomen lijdelijk op dat punt. Dat betekent dat eiseres vragen over de (hoogte van de) beslagvrije voet of een verzoek tot aanpassing daarvan moet richten aan de beslaglegger. De beslaglegger heeft de beslagvrije voet vastgesteld op € 1.066,-. Deze heeft het UWV ook zo toegepast en het meerdere van € 79,65 betaalt hij aan de beslaglegger.

Beroepsgronden

Eiseres heeft gesteld dat er ten onrechte beslag is gelegd en dat zij ten onrechte als wanbetaler is aangemerkt. De bedragen die [naam bedrijf 1] heeft vermeld, zijn niet juist. Hierdoor is ten onrechte ingehouden op haar WIA-uitkering. Als eiseres nog geld verschuldigd zou zijn dan had zij dat erkend en had zij voor dat kleine bedrag een regeling getroffen. Eiseres wilde berichten aan het UWV dat de vordering niet juist was maar heeft geen gehoor gevonden. Zij heeft verschillende keren gebeld, maar zij is niet teruggebeld en het UWV heeft niets voor haar gedaan.

Verweer

Het UWV heeft in reactie op het beroepschrift aanvullend gesteld dat er op 27 mei 2021 beslag is gelegd op de WIA-uitkering van eiseres en dat hij wettelijk verplicht is deze beslaglegging uit te voeren. Het is alleen mogelijk om bezwaar te maken tegen de wijze waarop het UWV het beslag uitvoert. Eiseres heeft in bezwaar geen gronden daartegen aangevoerd. Zij heeft alleen bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging zelf en met name tegen de door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten. Die bezwaren dienen te worden gericht aan de beslaglegger.
Volgens het UWV lijkt het erop dat ook in beroep de grieven van eiseres zijn gericht tegen de handelwijze en communicatie van de deurwaarder/beslaglegger. Eiseres refereert in de brief van 16 augustus 2021 aan een telefoongesprek met [naam bedrijf 1] . Eiseres stelt in dat gesprek niet correct te woord te zijn gestaan en dat het beslag ten onrechte is.
Voor zover eiseres heeft bedoeld aan te voeren dat zij door het UWV niet is gehoord en er geen persoonlijk contact is geweest, stelt het UWV dat er op 15 juli 2021 telefonisch contact met eiseres is geweest waarin haar bezwaar inhoudelijk is besproken. Eiseres heeft toen aangegeven dat zij een hoorzitting niet nodig vond. Eiseres is dus in bezwaar wel gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derde beslagene, zoals het UWV, ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een beslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze beslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Ter beoordeling ligt dus niet voor of rechtmatig en voor een juist bedrag beslag is gelegd. De geldigheid van het beslag kan – zo nodig met een verzoek om voorlopige voorziening – aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. [1]
Eiseres heeft gesteld dat er geen beslag gelegd had mogen worden omdat zij de oorspronkelijke vordering al betaald heeft en dat er meer is ingehouden dan zij verschuldigd is.
Gelet op voormelde rechtspraak van de CRvB kan in deze procedure echter niet aan de orde komen of rechtmatig en voor een juist bedrag beslag is gelegd op de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres zal zich voor de juistheid/geldigheid en omvang van het beslag dienen te wenden tot de burgerlijke rechter.
In deze procedure ligt uitsluitend ter beoordeling voor of het UWV binnen het kader van het beslag is gebleven.
Ter zitting heeft het UWV gesteld dat hij is nagegaan of het beslag goed is uitgevoerd. Uit die controle is gebleken dat op de WIA-uitkering van eiseres over juni 2021 een bedrag van € 79,65 is ingehouden. Daarna zijn tot en met november 2021 bedragen van € 88,49 per maand ingehouden. Daarbij is rekening gehouden met de beslagvrije voet. In totaal is tot en met november 2021 een bedrag van € 522,10 ingehouden. Dat is ook het bedrag dat door [naam bedrijf 1] wordt vermeld in de brief van 22 november 2021. Het restant van € 88,25, dat door [naam bedrijf 1] eveneens in die brief wordt vermeld, is op de WIA-uitkering van eiseres over december 2021 ingehouden. Eind december 2021 heeft [naam bedrijf 1] verzocht om opheffing van het beslag. Volgens het UWV heeft hij daarmee voldaan aan het beslag dat [naam bedrijf 1] heeft opgelegd.
De rechtbank heeft geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV niet binnen de kaders van het beslag is gebleven.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is dan ook ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 11 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 1 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1922), van 22 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:992) en van 17 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1235)