ECLI:NL:RBZWB:2023:3502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-zaak na intrekking beroep door verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. De verzoeker had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar had zich op 25 mei 2020 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV had in een primair besluit van 17 februari 2021 de uitkering ongewijzigd voortgezet, maar de verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 14 juli 2021. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, en tijdens de zitting op 30 juni 2022 is het onderzoek heropend voor deskundigenonderzoek. Op 14 maart 2023 trok het UWV het bestreden besluit in en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 80 tot 100%. De verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 3.750,83, inclusief deskundigenkosten en griffierecht. De uitspraak is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.F.A. van Ham),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV), verweerder.

Procesverloop

1.1
Aan verzoeker is bij besluit van 26 maart 2019 met ingang van 25 maart 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,45%. Op 25 mei 2020 heeft verzoeker zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.2
Bij besluit van 17 februari 2021 (primair besluit) heeft het UWV de bij besluit van 26 maart 2019 aan verzoeker toegekende uitkering op grond van de Wet WIA ongewijzigd voortgezet. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 71,21%. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
1.3
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Na de zitting van 30 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts gelast. De deskundige heeft op 19 december 2022 aan de rechtbank gerapporteerd.
1.4
Bij het besluit van 14 maart 2023 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat de theoretische verdiencapaciteit nihil is. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2021 bepaald op 80 tot 100%. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat hij akkoord is met een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

2.1
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2.2
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2.3
Bij het nieuwe besluit heeft het UWV al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
2.4
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
2.5
Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor de in zijn opdracht ter zake verrichte expertise door een medisch deskundige van [naam bedrijf 1] en een arbeidsdeskundige van [naam bedrijf 2] . De maatstaf voor vergoeding van een deskundige wordt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts). Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt een gemaximeerd tarief.
2.6
Uit artikel 2 respectievelijk 6 van het Bts volgt dat de kosten van de deskundige die in 2021 verslag heeft uitgebracht wordt vergoed tot een maximum tarief van € 134,04 per uur en de kosten van de deskundige die in 2022 verslag heeft uitgebracht wordt vergoed tot een maximum tarief van € 136,19 per uur.
De rechtbank wijst erop dat afzonderlijk gedeclareerde uren besteed aan administratieve of secretariële ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen. [1] . De door de deskundige opgevoerde kosten op dit punt hoeft het UWV daarom niet te vergoeden.
2.7
Uit de door verzoeker overgelegde facturen blijkt dat [naam bedrijf 1] in 2021 293 minuten en in 2022 0,75 uur aan onderzoek en het opstellen van een rapportage heeft besteed en daarvoor een uurtarief van € 190,80 heeft gehanteerd. Met inachtneming van artikel 9 van het Bts gaat het in 2021 om 5 uur en in 2022 om 1 uur.
Voor vergoeding komt aldus in aanmerking 5 uur tegen een tarief van € 134,04 en 1 uur tegen een tarief van € 136,19. Dit geeft een vergoeding van € 806,39 (1 x € 136,19 + 5 x € 134,04).
2.8
Uit de door verzoeker overgelegde facturen blijkt dat [naam bedrijf 2] in 2021 5 uur en in 2022 2 uur aan onderzoek en het opstellen van een rapportage heeft besteed en daarvoor een uurtarief van € 130,00 heeft gehanteerd. Voor vergoeding komt aldus 7 uur in aanmerking tegen een tarief van € 130,00 per uur. Dit geeft een vergoeding van € 910,00 (7 x € 130,00).
2.9
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zicht mee dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € 1,716,39 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21%. De totale vergoeding voor deskundige kosten voor de medisch en arbeidskundig adviseur inclusief btw bedraagt dan ook € 2.076,83.
2.9
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3,750,83.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023. De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2897