ECLI:NL:RBZWB:2023:3505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2513
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser na besluit UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder een WIA-uitkering geweigerd gekregen door het UWV, maar het UWV heeft later het bezwaar van eiser gegrond verklaard en hem een uitkering toegekend met ingang van 1 december 2020. Echter, de rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2021 heeft vastgesteld op 57,92%. Eiser, die lijdt aan chronische vermoeidheid en armklachten, heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de functies die hem zijn voorgehouden niet passend zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat de functie van assistent consultatiebureau niet aan eiser kan worden voorgehouden, omdat hij niet in staat is om de vereiste taken uit te voeren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV voor zover het de arbeidsongeschiktheid per 1 april 2021 betreft en bepaalt dat eiser recht heeft op een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke beperkingen van de eiser bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2513 WIA

uitspraak van 17 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1
Het UWV heeft eiser met het besluit van 25 juni 2021 (primair besluit) een WIA-uitkering geweigerd zowel per 1 december 2020 als per 1 april 2021.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met ingang van 1 december 2020 voor 80-100% arbeidsongeschikt is in het kader van de WIA en per 1 april 2021 voor 57,92% en eiser daarmee in overeenstemming per die onderscheidene data een WIA-uitkering toegekend.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en, namens het UWV, mr. X. Su.
1.4
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser was werkzaam als medewerker customer support bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam 2] tot 5 januari 2018. Voor dat werk is hij op 8 november 2017 uitgevallen vanwege postvirale klachten na een insectenbeet in Thailand en burn-outklachten.
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft het UWV eiser in dit verband een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend vanaf 4 januari 2018.
Na het medisch onderzoek van 8 oktober 2018 in het kader van de eerstejaars Ziektewet beoordeling is eiser ongeschikt geacht voor het verrichten van werk, als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet. Daarom heeft het UWV bij besluit van 9 oktober 2018 vastgesteld dat eisers Ziektewetuitkering per 7 november 2018 ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd met ingang van 6 november 2019. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het ongegrond verklaren van zijn bezwaar tegen dit besluit. Dat beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 28 mei 2021 onder nummer BRE 20/6255 WIA gegrond verklaard onder in stand laten van de rechtsgevolgen.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft eiser het UWV verzocht om toekenning van een WIA-uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid (zogenaamde AMBER-aanvraag).
Bij het primaire besluit heeft het UWV een WIA-uitkering geweigerd zowel per 1 december 2020 als per 1 april 2021 omdat eiser op beide data minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 1 december 2020 voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht in het kader van de WIA en per 1 april 2021 geacht wordt voor 57,92% arbeidsongeschikt te zijn. Het beroep van eiser richt zich alleen tegen de beoordeling per 1 april 2021. De rechtbank zal de beoordeling per 1 december 2020 dan ook onbesproken laten.
Bij de beoordeling van het beroep is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV ten onrechte per 1 april 2021 die mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 57,92%.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd inclusief de informatie van primaire arts [naam primaire arts] naar aanleiding van haar telefonisch spreekuur met eiser van 22 april 2021. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft gerapporteerd dat zij eiser van 1 december 2020 tot 1 april 2021 verminderd beschikbaar acht voor arbeid in verband met de SOLK behandeling. Zij schat in dat eiser 1 hele dag per week niet beschikbaar was voor arbeid door de afspraak in de behandelinstelling.
Zij acht de medische situatie vanaf 1 april 2021 tot de datum van het spreekuur op 22 april 2021 niet veranderd.
Eiser ervaart nog forse klachten en belemmeringen in de functie van de rechterarm. De verzekeringsarts heeft overwogen de armbeperking rechts te herzien, maar omdat er alleen een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden in verband met de corona pandemie acht zij haar beeldvorming beperkt.
Op pragmatische gronden zet zij de eerder gestelde armbeperkingen voort.
Naar het oordeel van de verzekeringsarts is er geen sprake van een medische eindsituatie. Er volgt nog behandeling gericht op de SOLK klachten, namelijk psychosomatische therapie. Verder kunnen de klachten die eiser ervaart door natuurlijk herstel verbeteren, er is geen sprake van een onderliggende oorzaak vastgesteld met een ongunstige prognose. Ook zou er bij eiser nog intensievere behandeling plaats kunnen vinden gericht op zijn somatische symptoomstoornis.
Van 1 december 2020 tot 1 april 2021 was eiser verminderd beschikbaar voor arbeid. Vanaf 1 april 2021 is zijn belastbaarheid opnieuw ingeschat, sindsdien is deze niet veranderd.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser per 1 april 2021 heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2021.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd, deelgenomen aan de hoorzitting van 27 januari 2022 en eiser aansluitend lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er, vergeleken met de eerdere beoordeling voor de WIA en ten aanzien van wat er in de eerdere bezwaar en beroepsprocedure is ingebracht, geen nieuwe medische gezichtspunten naar voren komen.
Er wordt immers door geen van de betrokken verzekeringsartsen betwist dat eiser last heeft van vermoeidheid. Hij acht het zeer aannemelijk dat eiser voldoet aan de criteria voor bij voorbeeld het chronisch vermoeidheidssyndroom en dit wordt bevestigd door de eerder gestelde diagnose somatische symptoomstoornis. Hiermee kunnen naast de vermoeidheid ook de armklachten worden verklaard.
Met dit geheel aan klachten die dus niet zijn gebaseerd op medisch geobjectiveerde fysieke of fysiologische afwijkingen als bedoeld in het MAOC (medisch arbeidsongeschiktheidscriterium), is wel rekening gehouden. Op basis van het consistente geheel van stoornis, symptoomstoornis, beperkingen en handicap zijn beperkingen toegekend in het kader van deze arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
Voor de ervaren cognitieve klachten, het vertraagde handelingstempo en de beperkingen ten aanzien van werkdruk ziet [naam verzekeringsarts b&b] geen aanleiding.
Het verzuim van een lichamelijk onderzoek en persoonlijk contact tijdens het primaire onderzoek heeft de verzekeringsarts b&b door zelf fysiek onderzoek te doen, hersteld. Hij concludeert dat de inschatting van de belastbaarheid zoals door de primaire arts is vastgesteld, blijft gehandhaafd zoals verwoord in de FML van 15 juni 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Zijn CVS maakt het volgens eiser onmogelijk een functie als consultatiebureau assistent in een hectische lawaaierige omgeving met het continue moeten schakelen tussen verschillende handelingen, uit te voeren. Ten onrechte heeft het UWV daar geen aandacht aan besteed.
In zijn aanvullende gronden van 8 februari 2023 heeft eiser gesteld dat hij zichzelf vanaf 1 december 2020 80-100% arbeidsongeschikt acht in verband met zijn chronische vermoeidheidsklachten en pijn aan zijn rechterarm/schouder.
Eiser stelt door de extreme chronische vermoeidheid, last te hebben van trillingen in het lichaam, kou, concentratieverlies en pijn aan de ogen. Dit heeft een grote impact op zijn functioneren.
Zijn beperkingen uit vermoeidheid en de rechter schouder- en armklachten acht eiser onderschat. Eiser kan geen 30 uur per week werkzaam zijn. Dat doet geen recht aan zijn beperkingen uit vermoeidheidsklachten. Eiser verwijst daarbij naar een onderzoek
door een bedrijfsarts van 21 juli 2021.Uit het onderzoek blijkt dat eiser beperkingen heeft op het gebied van:
- Energie
- Concentreren
- Verdelen van de aandacht
- Prikkelverwerking
- Werkdruk
- Werktempo
- Langdurig staan en lopen (maximaal 15 minuten)
- Traplopen
- Tillen en dragen
- Duwen en trekken
- Algehele fysieke belastbaarheid.
Dit inzetbaarheidsprofiel sluit meer aan bij eisers beperkingen dan de FML van de verzekeringsarts waarin ten onrechte geen beperkingen voor concentreren, verdelen van de aandacht, prikkelverwerking, werkdruk en werktempo zijn aangenomen. Ook is een urenbeperking noodzakelijk voor eisers vermoeidheidsklachten.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name het CVS en de door eiser gestelde problemen met de rechterhand en schouder. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser in beroep wel stelt dat de verzekeringsartsen ten onrechte te weinig (zware) beperkingen voor hem hebben aangenomen, maar dat hij ter motivering daarvan geen nieuwe medische inzichten heeft ingebracht. Zijn verwijzing naar het advies van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 21 juli 2021 kan niet als zodanig gelden. Ten eerste is dit gedingstuk door de verzekeringsarts b&b in zijn afwegingen betrokken en ten tweede wordt daarin zonder enige motivering of verwijzing naar onderzoek een aantal beperkingen opgesomd, kennelijk enkel op aangeven van eiser. Medisch onderzoek naar de situatie van eiser is daarin niet beschreven. Daarom kan de rechtbank daaraan niet de waarde hechten die eiser daar aan gehecht wil zien.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 15 juni 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat, slaagt de beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft vastgesteld dat voor eiser in de periode van 1 december 2020 tot 1 april 2021 geen functies te duiden zijn als gevolg van de tijd die eiser in die tijd voor zijn therapeutische behandeling nodig had en die daarom niet aan werk kon worden besteed. Diezelfde arbeidsdeskundige b&b heeft, per 1 april 2021 rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), receptionist (Sbc-code 315120) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat de functies productiemedewerker industrie en assistent consultatiebureau ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat men in de functie met Sbc-code 111180 soms zeer kleine componenten moet kunnen zien, fouten in prints in één oogopslag kunnen ontdekken en kleuren/verschillen op werktekeningen kunnen onderscheiden. Tevens is er sprake van veel priegelwerk. Dat betekent dat er veel beroep gedaan wordt op het concentratievermogen, terwijl voor eiser door de vermoeidheid concentreren problematisch is. Ook zijn zichtproblemen maken dit werk problematisch.
Volgens de functieomschrijving van de functie met Sbc-code 372091 (assistent consultatiebureau) is er een lawaaierige, hectische omgeving en moet men constant schakelen tussen verschillende handelingen: kinderen meten/wegen, gegevens invoeren, vragen beantwoorden en intussen de omgeving in de gaten houden op orde en veiligheid. Dit is veel te belastend voor eiser met zijn CVS-problemen. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat hier geen aparte aandacht aan is besteed door de arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts. Hoewel de FML met deze functie niet tot overschrijding van eisers belastbaarheid lijkt te komen, was overleg met de verzekeringsarts vereist. Op basis van “gezond verstand” acht eiser volkomen duidelijk dat met ernstige vermoeidheidsklachten een dergelijk hectische functie niet kan.
Verder moeten er gewichten van ongeveer 10 kg worden getild. Volgens de FML kan eiser rechts enkele kilo’s tillen en is hij links niet beperkt. Bij het optillen van een kind zijn twee handen nodig. Daarbij zal logischerwijs de dominante hand/arm (rechts bij eiser) het meest gebruikt worden. Dit levert volgens eiser dan ook een overschrijding van de FML op. De wijze waarop deze beperking op de FML is opgenomen kan overigens voor onduidelijkheid zorgen, of er toe leiden dat bepaalde overschrijdingen van de belastbaarheid op dit punt bij de automatische selectie niet naar boven komen nu als beperking is gegeven dat eiser 10 kg kan tillen, maar in een toelichting is vermeld dat hij rechts maar enkele kilo’s kan tillen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is vast te stellen dat alle voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 23 juni 2021 en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 13 maart 2022 en 20 februari 2023. Daarin is grotendeels gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank echter niet verklaard dat eiser in staat is de functie van assistent consultatiebureau te verrichten.
In die functie wordt vereist kinderen met beide handen te tillen en dat is voor eiser niet mogelijk gelet op de problemen van zijn rechterhand.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het UWV gesteld dat in de praktijk altijd een ouder bereid zal zijn die taak over te nemen, zodat in de dagelijkse praktijk er geen wezenlijke beperkingen voor de functie zullen zijn.
De rechtbank wijst erop dat bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid sprake is van een theoretische schatting waarbij in beginsel mag worden uitgegaan van gegevens uit het CBBS en de juistheid daarvan, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1004. Zoals de CRvB een en andermaal in de jurisprudentie heeft benadrukt is het CBBS-systeem een theoretisch systeem, waarbij bij voorbeeld het praktisch niet kunnen vinden van vacatures voor de geduide functies niet kan worden tegengeworpen (zie bij voorbeeld nogmaals de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1004). De keerzijde van die theoretische schatting is dat als een functie theoretisch niet geschikt is, dat die ongeschiktheid dan niet kan worden weggenomen door te stellen dat de praktijk daar wel een oplossing voor vindt. Nu ook niet is gebleken van enig overleg tussen een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts van het UWV op dit punt, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door eiser niet te vervullen belasting in die functie niet aan het duiden ervan in de weg hoefde te staan.
Dat betekent in dit geval dat de functie van assistent consultatiebureau niet aan eiser had mogen worden voorgehouden. De theoretische functie-eisen kunnen niet allemaal door eiser worden vervuld. De functie kan daarom niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd en daarmee zijn er onvoldoende functies aan te wijzen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser voor de WIA op 1 april 2021 kan worden vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de beoordelingsdatum 1 april 2021, dient daarom te worden vernietigd. Dat betekent dat het UWV ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2021 heeft vastgesteld op 57,92%. Per 1 april 2021 dient eiser ongewijzigd in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
6.2
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser, aan wie het UWV met ingang van 1 december 2020 een WIA-uitkering heeft toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%, per 1 april 2021 onveranderd recht heeft op die WIA-uitkering.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de WIA-uitkering van eiser per 1 april 2021 werd gewijzigd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit worden bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden.