ECLI:NL:RBZWB:2023:3507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
10072663 \\ CV EXPL 22-3210 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restantbedrag uit leaseovereenkomst met matiging op grond van redelijkheid en billijkheid

In deze bodemzaak vordert de vennootschap naar buitenlands recht Hoist Finance AB, gevestigd te Stockholm en filiaalhoudende te Amsterdam, betaling van een restantbedrag uit een leaseovereenkomst van een Audi A4 door de gedaagde partij Dujo Holding B.V. uit Waalwijk. De vordering is gematigd op grond van redelijkheid en billijkheid, omdat eiseres niet heeft willen voldoen aan de voorstellen van gedaagde en aanspraak bleef houden op het volledige bedrag. De procedure omvatte een tussenvonnis van 19 oktober 2022 en een mondelinge behandeling op 2 maart 2023. De feiten van de zaak zijn als volgt: er was een financial lease-overeenkomst tussen Volkswagen Bank GmbH en Dujo, waarbij de vordering op 15 maart 2021 is overgedragen aan Hoist. Dujo werd in gebreke gesteld door Pon, de nieuwe eigenaar van de vordering, en heeft een bedrag van € 24.972,68 niet betaald. Na een aantal voorstellen van Dujo om tot een oplossing te komen, heeft Hoist de vordering uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde. De kantonrechter oordeelt dat Dujo een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst heeft begaan, maar dat Pon ook een rol heeft gespeeld in de schadebeperkingsplicht. Uiteindelijk wordt Dujo veroordeeld tot betaling van € 3.407,06, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10072663 \\ CV EXPL 22-3210
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
DE VENNOOTSCHAP NAAR BUITENLANDS RECHT HOIST FINANCE AB,
te Stockholm, filiaalhoudende te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Hoist,
gemachtigde: AGIN Timmermans gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen
DUJO HOLDING B.V,
te Waalwijk ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Dujo ,
vertegenwoordigd door [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2022;
- de mondelinge behandeling van 2 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte van Hoist;
- de akte van Dujo .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • Tussen Volkswagen Bank GmbH handelend onder de naam Autocash als lessor en Audi Centrum Tilburg als leverancier enerzijds, en Dujo anderzijds is een financial lease-overeenkomst betreffende een Audi A4 1.8, [kenteken] , voor een bedrag van € 52.392,00.
  • Volkswagen Bank GmbH heeft haar vorderingsrecht overgedragen aan (thans statutair genaamd) Volkswagen Pon Financial Services B.V. (verder te noemen Pon).
  • Pon heeft de vordering op 15 maart 2021 overgedragen aan Hoist.
  • Bij brief van 12 augustus 2020 heeft Pon Dujo ingebreke gesteld wegens niet-nakoming van de betalingsverplichtingen en is Dujo tot betaling gesommeerd van een bedrag van € 24.972,68.
  • Uit het e-mailbericht van 8 september 2020 van Fidron, tussenpersoon van Pon, blijkt dat [naam] , voornoemd, en Pon hebben afgesproken dat de auto kan worden overgedragen voor een bedrag van € 25.309,00, onder de voorwaarde dat het voertuig te naam kan worden gesteld op de overnemende Oostenrijkse partij. Dit is niet gelukt. Ook overname van het lease-contract door deze partij is niet gelukt.
  • Op 15 september 2020 heeft [naam] aan Fidron het volgende bericht:
“Van Mossel Leasing is bereid de auto te leasen aan een partij in Oostenrijk (…). Van Mossel wil deze auto voor euro 22.000 overnemen en dan verder leasen aan mijn huidige werkgever. Als jullie hiervoor akkoord kunnen geven, dan laat ik
Van Mossel het in gang zetten.”
Op 17 september 2020 heeft Fidron van [naam] het volgende bericht:
“Onderstaande is voorgelegd aan VWPFS. Zij gaan uitsluitend akkoord met overname door betaling van het openstaand saldo ad € 24.983,69.”
  • Op 13 oktober 2020 heeft Pon aan Dujo bericht dat zij het voertuig heeft laten taxeren en voornemens zijn om het voertuig te verkopen aan de hoogste bieder.
  • Op 11 december 2020 heeft Pon aan Dujo bericht dat de haar ingeleverde Audi voor een bedrag van € 16.174,80 is verkocht en dat van de vordering uit hoofde van de overeenkomst een bedrag van € 8.838,69 resteert.
  • Omdat betaling door Dujo uitbleef, heeft Hoist de vordering uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde.
  • Tijdens de mondelinge behandeling van 2 maart 2023 is partijen de mogelijkheid gegeven om in onderling overleg tot overeenstemming te geraken. Blijkens de inhoud van voormelde akten blijft Hoist bij haar vordering.

3.Het geschil

3.1.
Hoist vordert - samengevat - veroordeling van Dujo tot betaling van € 1.000,79, primair te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en subsidiair met de wettelijke rente over € 8.956,62, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
Dujo voert verweer. Dujo concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Hoist, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Hoist.

4.De beoordeling

4.1.
Hoist legt aan haar vordering ten grondslag dat Dujo een achterstand in de termijnbetalingsverplichting heeft laten ontstaan, om reden Pon het lease-object na sommatie van
€ 24.972,68 heeft laten terugnemen en verkocht voor een bedrag van € 16.174,80. Pon heeft dat bedrag op de vordering in mindering gebracht waarna zij Dujo tot betaling heeft gesommeerd van het restantbedrag van € 8.838,69. Omdat dit bedrag ook na sommatie door Hoist en haar incassogemachtigde onbetaald is gebleven, is Dujo naast de wettelijke handelsrente buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
4.2.
Dujo voert verweer op de hierna te vermelde gronden.
4.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Dujo meent echter, zo begrijpt de kantonrechter, dat zij niets dan wel maximaal een bedrag van € 2.983,69 verschuldigd is, wegens schending van de schadebeperkingsplicht. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schadebeperkingsplicht is opgenomen, maar dat dit artikel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad alleen toepasselijk is op vorderingen tot schadevergoeding en niet op vorderingen tot nakoming van overeenkomsten, zoals in dit geval (zie HR 19-11-1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA1063 (Van Leeuwen/Van der Kaaij). Wel zijn een schuldeiser en schuldenaar op grond van artikel 6:2 BW verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] namens Dujo een drietal voorstellen heeft gedaan om na het faillissement van de werkmaatschappij van Dujo tot een oplossing te komen met betrekking tot de openstaande vordering, door overname van de auto dan wel het leasecontract door een andere partij. Vast staat dat de eerste twee oplossingen niet zijn gelukt omdat de auto en het leasecontract niet konden worden overgedragen aan de werkgever van [naam] te Oostenrijk. Het derde voorstel, overname van de auto door Van Mossel Leasing B.V. voor een bedrag van € 22.000,00 is door Pon niet geaccepteerd, omdat deze vast wilde houden aan de oorspronkelijke vordering van € 24.983,69. Hoist heeft bij voormelde akte gesteld dat met het derde voorstel van Dujo bedoeld was overname voor
€ 22.000,00 tegen finale kwijting, hetgeen namens Dujo is betwist. Uit het e-mailbericht van 15 september 2020 van [naam] aan Fidron volgt dit echter niet. De omstandigheid dat [naam] geen aanbod heeft gedaan met betrekking tot het resterende bedrag na overname van het contract, zijnde € 2.983,69, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er geen bereidheid was om over het restant tot betaling over te gaan of een anderssoortige regeling te treffen.
4.5.
Gebleken is dat de verkoop van de auto € 16.174,80 heeft opgebracht, waardoor uit hoofde van de lease-overeenkomst een nog te betalen bedrag van € 8.838,69 overbleef, terwijl dit bij acceptatie van het derde voorstel € 2.983,69 had kunnen zijn. Gelet op de lagere opbrengst van de auto ten opzichte van het aanmerkelijk hogere aanbod van de zijde van Dujo , had van Pon mogen worden verwacht dat zij het derde voorstel hadden geaccepteerd, zonder haar rechten prijs te geven met betrekking tot het restantbedrag. Pon heeft het voertuig laten taxeren en -hoewel in de brief van 13 oktober 2020 geen bedrag is genoemd- zal de taxatiewaarde vermoedelijk lager zijn geweest dan het bod van € 22.000,00. Artikel 6:2 BW vergt van contractspartijen dat zij in de uitvoering van de overeenkomst over en weer rekening houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt dit uitgangspunt ook voor een situatie als de onderhavige. Pon had voor Dujo de schade kunnen beperken door € 22.000,00 voor de auto te accepteren en alsnog aanspraak kunnen maken op de restant hoofdsom, dan wel had Pon haar in rechte kunnen betrekken indien betaling van dat restantbedrag zou uitblijven. Hoist stelt weliswaar dat dat zij van mening is dat [naam] haar voorstel of bod naar aanleiding van de brief over de taxatie en de voorgenomen verkoop had kunnen herhalen of verhogen, maar gezien de rigide toonzetting van het e-mailbericht van 17 september 2020 kan de kantonrechter begrijpen dat [naam] dit niet (meer) heeft gedaan. De omstandigheid dat Pon desondanks vast heeft willen houden aan de volledige hoofdsom, dient gezien de feiten en omstandigheden voor rekening en risico van Hoist te komen. Gelet op het vorenstaande zal een bedrag van
€ 2.983,69 worden toegewezen.
4.6.
Hoist heeft de wettelijke handelsrente gevorderd. Deze zal worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de datum van dagvaarding, omdat niet is gesteld vanaf wanneer de wettelijke handelsrente verschuldigd is.
4.7.
Hoist vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat zij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en zal het bedrag dan ook toewijzen over de toegewezen hoofdsom.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2983,69
- buitengerechtelijke incassokosten
423,37
+
Totaal
3.407,06
4.9.
Dujo zal in de proceskosten worden veroordeeld, nu Hoist Dujo vanwege de tekortkoming terecht in rechte heeft moeten betrekken. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Hoist als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
580,00
(2,50 punten × € 232,00)
Totaal
1.197,33

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Dujo om aan Hoist te betalen een bedrag van € 3.407,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 2.983,69, met ingang van 22 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Dujo in de proceskosten, aan de zijde van Hoist tot dit vonnis vastgesteld op € 1.197,33,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.