ECLI:NL:RBZWB:2023:3524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake bijzondere bijstand voor eenmalige bankkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda behandeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor eenmalige bankkosten, welke door het college op 27 oktober 2022 is afgewezen. Eiser stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, en heeft het college in gebreke gesteld. De rechtbank onderzoekt of het beroep ontvankelijk is en of het college rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst ook het verzoek om vaststelling van de verbeurde dwangsom af, maar benadrukt dat het college nog steeds moet beslissen op het bezwaar van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1615 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 2 november 2022.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 27 oktober 2022 (primair besluit) de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor eenmalige bankkosten in verband met beschermingsbewind op grond van de Participatiewet afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij e-mail van 26 januari 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld ten aanzien van het niet tijdig beslissen op bezwaar. Bij besluit van 31 januari 2023 heeft het college de ingebrekestelling afgewezen, omdat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en mr. V.C.M. van der Linden en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het beroepschrift van eiser tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar ontvankelijk is. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of in dit geval sprake is van een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of het college rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Indien het beroepschrift ontvankelijk is, dan zal de rechtbank beoordelen of (nog altijd) sprake is van niet tijdig beslissen op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
2.2.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Is sprake van een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb?
2.3.
Alvorens de rechtbank toe kan komen aan de beoordeling of sprake is van niet tijdig beslissen, zal eerst vastgesteld moeten worden wanneer de beslistermijn op het bezwaar eindigt. Daarvoor is (mede) bepalend of een (advies)commissie is ingesteld. In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is namelijk bepaald dat het bestuursorgaan binnen zes weken beslist of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Standpunt eiser
2.4.
Eiser stelt dat bezwaarschriften in het kader van de Participatiewet op grond van artikel 2, tweede lid, sub a, van de Verordening behandeling bezwaarschriften Breda 2004 (de Verordening) uitgesloten zijn van de voorbereiding van een beslissing door een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Daarnaast heeft het college geen mededeling gedaan dat een commissie over het bezwaar zal beslissen én is hij niet door een commissie gehoord.
Oordeel rechtbank
2.5.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 2, eerste lid, van de Verordening blijkt dat er een commissie is ter voorbereiding van de beslissing op bezwaarschiften (de algemene kamer). Eiser heeft er terecht op gewezen dat bezwaarschriften in het kader van de Participatiewet (als opvolger van de Wet werk en bijstand; WWB) zijn uitgesloten van de voorbereiding van een beslissing door de algemene kamer. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid [1] om bij besluit vast te stellen dat de Verordening niet geldt voor bepaalde nader te noemen categorieën van bezwaarschriften.
Dit besluit is het ‘Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent behandeling van bezwaarschriften Reglement behandeling bezwaarschriften’ (het Reglement). Uit artikel 10, eerste en zevende lid, van het Reglement blijkt dat de Commissie Sociaal Domein (de Commissie) is ingesteld conform de vereisten van artikel 7:13, eerste lid, van de Awb. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 19 december 2017 [2] bevestigd dat de Commissie Sociaal Domein van het college een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie is.
2.6.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat in artikel 3 van het Reglement twee opties van horen zijn vastgesteld, namelijk ambtelijk horen en horen door de Commissie. Daarbij is vermeld dat een betrokkene in beginsel ambtelijk wordt gehoord, waarna de Commissie een advies zal uitbrengen aan het college. Dit is alleen anders als sprake is van politiek gevoelige of complexe bezwaarschriften. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van de hiervoor genoemde uitzondering. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan deze werkwijze, omdat gesteld noch gebleken is dat deze werkwijze niet consistent wordt uitgevoerd.
2.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het college geen mededeling heeft gedaan dat een commissie over het bezwaar zal beslissen. In de ontvangstbevestiging op het bezwaarschrift is eiser namelijk gewezen op de beslistermijn van twaalf weken. Daarbij geldt tevens dat de toepasselijkheid van deze termijn niet afhankelijk is van de mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift. Uit artikel 7:10, eerste lid, en artikel 7:13, tweede lid, van de Awb volgt namelijk niet dat de termijn van twaalf weken niet van toepassing is indien de mededeling, als bedoeld in artikel 7:13, tweede lid, van de Awb, niet is gedaan. Als een commissie is ingesteld, vloeit de twaalfwekentermijn direct voort uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. [3]
2.8.
Uit het voorgaande volgt dat in dit geval een Commissie is ingesteld conform de vereisten van artikel 7:13 van de Awb en dat de beslistermijn twaalf weken bedraagt.
Is het college rechtsgeldig in gebreke gesteld?
2.9.
Eiser heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 27 oktober 2022 ingediend op 2 november 2022. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld moet het college, omdat er een adviescommissie is, binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van zes weken voorbij is. Het college heeft de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb binnen de beslistermijn rechtsgeldig verdaagd met zes weken. In dit geval eindigde de beslistermijn op 13 april 2023. Eiser heeft het college op 26 januari 2023 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Nu eiser de ingebrekestelling te vroeg heeft gestuurd, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
2.10.
Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet vaststellen. Dit volgt uit artikel 8:55c van de Awb.

Conclusie

3. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verzoek om vaststelling van de verbeurde dwangsom zal worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat het college nog altijd op het bezwaar van eiser dient te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vaststelling van de verbeurde dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 22 mei 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2, derde lid, van de Verordening.
2.ECLI:NL:CRVB:2017:4473, r.o. 5.4.6.
3.CRvB, 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1541, r.o. 4.2.