ECLI:NL:RBZWB:2023:3688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering door het UWV om de loonsanctie te bekorten na re-integratieverplichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2023 wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om de loonsanctie te bekorten behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 27 september 2021, waarin de loonsanctie werd opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werknemer, die sinds 5 maart 1979 bij eiseres werkzaam was, was sinds 23 april 2019 uitgevallen en had op 19 januari 2021 een WIA-aanvraag ingediend. Het UWV had eiseres een loonsanctie opgelegd omdat zij niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, wat resulteerde in een besluit tot handhaving van de loonsanctie op 25 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd de loonsanctie te bekorten, omdat eiseres, hoewel zij haar administratieve verplichtingen had hersteld, inhoudelijk onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie terecht is opgelegd en handhaafd, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1281 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. W.J.C. Rademakers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam werknemer] ,uit [plaatsnaam 2] , de werknemer,
(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om de verlengde periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte aan de werknemer (loonsanctie) te bekorten.
1.1.
Het UWV heeft dit met het besluit van 27 september 2021 geweigerd. Met het bestreden besluit van 25 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die weigering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De werknemer heeft geen toestemming verleend om eiseres kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. In de brief van 25 juli 2002 heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep alleen gericht is tegen de wijziging van de grondslag van de loonsanctie en niet tegen inhoud van de inhoudelijke loonsanctie en heeft de voor het geschil irrelevante medische stukken uit het dossier verwijderd en de medische passage uit een stuk onleesbaar gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiseres.

Totstandkoming van het besluit

2. De werknemer is vanaf 5 maart 1979 bij eiseres als CNC/plaatwerker werkzaam geweest. Op 23 april 2019 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen.
2.1.
Op 19 januari 2021 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2.2.
Met de besluiten van 11 februari 2021 heeft het UWV aan eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, en aan de werknemer meegedeeld dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag uitgesteld wordt. Eiseres heeft niet voldaan aan de re-integratieverplichtingen omdat zij het re-integratieverslag (RIV) niet heeft aangevuld en daarvoor geen geldige reden heeft.
2.3.
Eiseres heeft tegen de loonsanctie geen bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 18 mei 2021 heeft eiseres het RIV aangevuld.
2.5.
Met het besluit van 27 september 2021 heeft het UWV geweigerd de loonsanctie te bekorten. Volgens het UWV zijn de tekortkomingen nog niet hersteld.
2.6.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat voor zowel administratieve als inhoudelijke tekortkomingen in het RIV als voor onvoldoende re-integratie-inspanningen hetzelfde loonsanctietraject geldt. Het UWV heeft aan eiseres een loonsanctie opgelegd omdat aan haar is verzocht het RIV te completeren maar zij dat zonder geldige reden niet binnen de gegeven termijn heeft gedaan. Op 18 mei 2021 heeft eiseres de ontbrekende documenten alsnog aangeleverd en op 12 juli 2021 verzocht om bekorting van de loonsanctie. Het UWV heeft dat geweigerd omdat hij na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat eiseres niet genoeg heeft gedaan om de werknemer te re-integreren en daarvoor geen deugdelijke grond heeft. De loonsanctie op administratieve grondslag is aan eiseres opgelegd ruimschoots voor het einde van de wachttijd. Nadat eiseres ruim na het einde van de wachttijd het administratieve verzuim heeft hersteld, heeft het UWV de loonsanctie voortgezet op inhoudelijke grondslag. Conform wettelijke bepalingen, jurisprudentie en beleid heeft het UWV geen onderscheid gemaakt tussen een administratieve loonsanctie en een inhoudelijke loonsanctie. Er is slechts één loonsanctie opgelegd. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op onder meer de bevindingen van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van
27 september 2021 en van arbeidsdeskundige bezwaar & beroep (arbeidsdeskundige b&b) [naam arbeidsdeskundige b&b] van 17 januari 2022.

Beroep

3.1.
Eiseres stelt dat aan het rapport van de primaire arbeidsdeskundige en de in geding zijnde besluiten zorgvuldigheidsgebreken kleven. De arbeidsdeskundige vermeldt dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren, terwijl hij later vermeldt dat sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat en de inspanningen van eiseres voldoende zijn. Dat maakt dat dat rapport onzorgvuldig is evenals de daarop gebaseerde besluiten.
3.2.
Eiseres stelt voorts dat duidelijk is dat het UWV aan haar met het besluit van
27 september 2021 een inhoudelijke loonsanctie heeft opgelegd. Op dat moment kon aan haar echter geen loonsanctie (die op een andere grondslag berust) meer worden opgelegd omdat de wachttijd al verstreken was. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6885).

Verweer

4. Het UWV stelt in reactie op de beroepsgronden dat eiseres de uitspraak van de CRvB van 10 april 2013 onjuist interpreteert. In deze uitspraak is voor het einde van de wachttijd ten onrechte een loonsanctie op administratieve gronden opgelegd. Op het moment dat werd vastgesteld dat er op inhoudelijke gronden onvoldoende re-integratie-inspanningen waren verricht, was de wachttijd reeds verstreken. In onderhavig beroep is daarvan geen sprake, aangezien voor het einde van de wachttijd met het in rechte vaststaande besluit van 11 februari 2021 een loonsanctie is opgelegd. Het UWV wijst op rechtsoverweging 5.3.3. van voormelde uitspraak van de CRvB.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De vraag die de rechtbank in dit geval moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft de loonsanctie, die aan eiseres is opgelegd, te bekorten.
6.1.
Het UWV heeft geweigerd de loonsanctie te bekorten en heeft de loonsanctie gehandhaafd/voortgezet, omdat eiseres – alhoewel zij inmiddels heeft voldaan aan haar administratieve verplichtingen – ook inhoudelijk gezien onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
6.2.
Volgens eiseres kan dat niet. Het UWV heeft geen inhoudelijke loonsanctie meer kunnen opleggen omdat toen de wachttijd al verstreken was.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt echter uit rechtspraak van de CRvB dat het UWV een loonsanctie, die in eerste instantie op administratieve gronden is opgelegd, kan voortzetten op inhoudelijke gronden als – nadat de administratieve tekortkomingen zijn hersteld – blijkt dat er inhoudelijk onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, mits de loonsanctie terecht is opgelegd. Als de loonsanctie op administratieve gronden ten onrechte is opgelegd is voortzetting op inhoudelijke gronden/oplegging van een inhoudelijke loonsanctie na afloop van de wachttijd niet meer mogelijk. [1]
6.4.
Eiseres heeft tegen het besluit tot oplegging van de (administratieve) loonsanctie, genomen voor afloop van de wachttijd, geen bezwaar gemaakt. Dat besluit staat derhalve in rechte vast. Er dient derhalve van uit te worden gegaan dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Het UWV heeft de aan eiseres opgelegde administratieve loonsanctie daarom op inhoudelijke gronden kunnen voortzetten.
6.5.
De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 10 april 2013 en de door haar ter zitting aangehaalde uitspraken van de CRvB van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRvB:2015:202) en 7 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3337) geen aanleiding om anders te oordelen. De omstandigheden in die uitspraken zijn namelijk niet vergelijkbaar met de omstandigheden in onderhavig beroep. In die uitspraken ging het om administratieve loonsancties die – anders dan in dit geval – ten onrechte waren opgelegd en pas na het einde van de wachttijd op inhoudelijke gronden waren voortgezet/opgelegd.
6.6.
Eiseres heeft voorts gesteld dat het rapport van de primaire arbeidsdeskundige niet zorgvuldig is.
6.7.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen de arbeidsdeskundige onder paragraaf 4 heeft vermeld niet juist is. Uit de rest van zijn rapport en het besluit van 27 september 2021 blijkt echter afdoende dat de tekortkomingen nog niet zijn hersteld; dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn omdat de re-integratieactiviteiten pas gestart zijn na het opleggen van de loonsanctie. Eiseres heeft dat niet betwist. Hierin ziet de rechtbank derhalve evenmin reden voor het oordeel dat het UWV de loonsanctie niet heeft kunnen handhaven.
6.8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het UWV, waarbij de loonsanctie op inhoudelijke gronden is voortgezet en geweigerd is deze te bekorten, standhoudt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet daarom geen reden om over te gaan tot veroordeling van het UWV in de proceskosten van eiseres noch om te bepalen dat aan haar het griffierecht dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 25 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 23
1. Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
Artikel 25
1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de reïntegratie van de verzekerde.
3. Uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. (…)
10. Het UWV geeft de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 voor de afloop van het verlengde tijdvak, indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, tijdig is gedaan. Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, niet tijdig is gedaan, wordt de in de vorige zin bedoelde beschikking uiterlijk zes weken voor de afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gegeven dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet.
11. Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.
12. Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
13. Het UWV geeft de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
Artikel 65
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter
Volledigheid re-integratieverslag
Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig dan, is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 4 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3904), 22 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB: 2013:CA0747) en 12 mei 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397)