ECLI:NL:RBZWB:2023:3780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, die haar was toegekend met ingang van 23 maart 2021, op basis van een arbeidsongeschiktheid van 52,73%. Eiseres betwistte de juistheid van deze beslissing en voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft de zaak op 17 april 2023 ter zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De primaire arts die het medisch onderzoek uitvoerde, was niet geregistreerd als verzekeringsarts, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had eiseres niet persoonlijk gezien of onderzocht. Dit is in strijd met de eisen die de Centrale Raad van Beroep heeft gesteld aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij het medisch onderzoek opnieuw moet worden uitgevoerd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het UWV op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen op 30 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5099 WIA

uitspraak van 30 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. P. Wolbers,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 16 maart 2021 (primair besluit) eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 23 maart 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,73%.
Met het ongedateerde bestreden besluit dat door het UWV is verzonden met begeleidende brief van 14 oktober 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner [naam partner] en, [naam begeleidster], haar ambulant begeleidster van de [naam stichting], naast haar gemachtigde. Voorts heeft deelgenomen mr. E.A.M. Ter Haar als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 23 maart 2021 voor 52,73% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 maart 2023 heeft vastgesteld op 52,73% en daarom niet terecht eiseres een WIA-uitkering heeft toegekend naar die mate van arbeidsongeschiktheid per 23 maart 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is werkzaam geweest als leraar L12. Voor dat werk is zij op 26 maart 2019 uitgevallen vanwege klachten van overbelasting en overspannenheid.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 16 februari 2021. Zij heeft gerapporteerd dat eiseres meerdere keren een ongeval heeft gehad en dat eiseres zelf denkt dat dit mogelijk de oorzaak is van haar klachten. Eiseres heeft adequate behandeling en begeleiding gehad. Eiseres heeft ook een intensieve traject ondergaan en heeft om de paar weken therapie.
Eiseres claimt dat zij nog niet hersteld genoeg is om loonvormende arbeid te verrichten. Zij werkt nu op een werkervaringsplaats. Zij geeft aan dat zij door de niet-lichamelijke klachten ook in het dagelijks functioneren in privésfeer belemmeringen ervaart. Op grond hiervan acht eiseres zich nog arbeidsongeschikt.
De primaire arts acht de klachten en belemmeringen aannemelijk en ondersteund in de medische informatie van de huisarts. Zij ziet verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat eiseres per datum onderzoek (16-02-2021) is aangewezen op passende werkzaamheden. Zij benoemt daarbij acht beperkingen onder ‘Persoonlijk- en sociaal functioneren’.
Naast die beperkingen ziet [naam primaire arts] geen indicatie voor een urenbeperking omdat zij niet ziet dat eiseres voldoet aan de criteria daarvoor uit het Schattingsbesluit.
Met het aannemen van hiervoor genoemde beperkingen worden de energetische klachten volgens de primaire arts voldoende ondervangen. Primaire arts [naam primaire arts] verwacht dat met de tijd de belastbaarheid kan verbeteren omdat eiseres zelf een goed ziekte-inzicht heeft en weet hoe zij haar belastbaarheid kan verbeteren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 maart 2021.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd en is van mening dat door de primaire arts terecht is aangegeven dat eiseres bekend is met vermoeidheid, algemene malaise, overspannings- en overbelastingsklachten in de dagelijkse praktijk bij een postcommotioneel syndroom/NAH. De gestelde diagnoses sluiten aan met wat bekend is over eiseres vanuit het dossier. In het kader van bezwaar werd geen verdere medische informatie aangeleverd.
[naam verzekeringsarts b&b] ziet geen reden te veronderstellen dat de gestelde diagnoses incorrect zouden zijn.
De primaire arts heeft met het afnemen van een uitgebreide anamnese, het uitvoeren van gericht lichamelijk onderzoek en meenemen van de medische informatie de beperkingen vastgesteld. De primair opgestelde beperkingen sluiten aan bij aard en ernst van de medische problematiek.
Eiseres wordt beperkt geacht voor mentaal belastende activiteiten als een hoog gedwongen handelingstempo en veelvuldige krappe deadlines. Qua concentratie is zij in staat om te voldoen aan de (CBBS-)norm, maar activiteiten die een erg hoge mate van concentratie vergen (bijvoorbeeld air-traffic controller) zijn niet geschikt, omdat hierbij de aandacht zou kunnen verslappen, met potentieel ernstige gevolgen. Eiseres is aangewezen op activiteiten die voorspelbaar zijn, waarbij zij niet veelvuldige storingen heeft en waarbij zij indien nodig als geheugensteun zaken kan noteren. Dit alles zodat eiseres zich op het werk kan richten zonder daarnaast een zeer grote potentiële belasting van haar omgeving te verduren.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er in bezwaar geen redenen zijn om af te wijken van de belastbaarheid en beperkingen zoals opgesteld door de primaire verzekeringsarts.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gestelde eisen in de uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491). In deze uitspraak oordeelde de CRvB dat in bezwaar een volledige heroverweging moet plaatsvinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is
geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit betekent dat het toetsen en akkoord bevinden van de medische heroverweging door medeondertekening door een geregistreerde verzekeringsarts b&b, niet volstaat als deze toets beperkt blijft tot de vraag of de inhoud logisch en consistent is, als deze slechts geschiedt op hoofdlijnen of als door de geregistreerde verzekeringsarts b&b slechts wordt bezien of deze tot de eerder getrokken conclusies zou hebben kunnen komen (zie rechtsoverweging nr. 4.4 in de uitspraak van 23 juni 2021).
Eiseres voert aan dat in haar zaak het medisch onderzoek in de primaire fase is verricht door een arts ([naam primaire arts]), niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts. Aan het slot van haar onderzoeksverslag van 2 maart 2021 staat dat het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door [naam verzekeringsarts], verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft eiseres niet gezien, gesproken en/of onderzocht en over de aard en omvang van de toetsing door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] kan uit het verslag niets worden afgeleid. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] had eerder, op 3 december 2020, wel al een medisch onderzoeksverslag opgesteld naar aanleiding van een door de werkgever aangevraagd deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van de werkgever, maar heeft eiseres ook toen niet gesproken of gezien, en heeft zich beperkt tot dossierstudie, overleg met de UWV arbeidsdeskundige en een telefonisch contact met de bedrijfsarts op 2 december 2020. Zoals blijkt uit het medisch onderzoeksverslag van 3 december 2020, waar de verzekeringsarts opmerkt: “Cliënt werd niet persoonlijk gesproken of om een reactie in het kader van die oordeel gevraagd omdat dat voor algemene toetsing van de re-integratie inspanning niet noodzakelijk geacht wordt.” Overigens had ook de bedrijfsarts geen informatie bij behandelaars van eiseres opgevraagd, afgezien van een intakeverslag van de revalidatiearts. Ten onrechte staat in het medisch onderzoeksverslag van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 3 december 2020 dat de bedrijfsarts “uiteindelijk” wel informatie heeft opgevraagd.
In de bezwaarfase is dit gebrek (onzorgvuldig medisch onderzoek) niet hersteld. Daar was wel een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij betrokken. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft haar onderzoeksactiviteiten echter beperkt tot bestudering van dossiergegevens, zo blijkt uit de medische rapportage. Zij heeft eiseres niet gezien, gesproken en/of onderzocht hoewel bij UWV zowel telefonisch als schriftelijk, gemotiveerd, is aangedrongen op een hoorzitting in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts. UWV heeft dat echter geweigerd.
Eiseres stelt verder dat de datum in geding, 23 maart 2021, al geruime tijd achter ons ligt en dat het tijdsverloop ten tijde van de beslissing van de rechtbank nog veel groter zal zijn geworden terwijl alsnog een zorgvuldig onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts b&b zal moeten plaatsvinden naar de beperkingen op de datum in geding.
Eiseres vraagt daarom in de uitspraak mede te bepalen dat een (eventueel) bestaande onduidelijkheid over haar precieze gezondheidssituatie op de datum in geding niet tot haar nadeel mag strekken, een en ander conform overweging nr. 6 in de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1757). Onduidelijkheid door tijdsverloop is immers het gevolg van het nalaten van UWV.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank zal allereerst de zorgvuldigheid van het onderzoek beoordelen. De rechtbank betrekt daarbij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en overweegt het volgende.
Eiseres heeft op 16 februari 2021 het spreekuur bezocht van een arts in dienst van het UWV. Deze arts was niet geregistreerd als verzekeringsarts. Die arts heeft eiseres gezien en onderzocht. In het rapport van 2 maart 2021 heeft de arts haar bevindingen neergelegd en eiseres belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die eiseres heeft en die de arts heeft neergelegd in de FML van 3 maart 2021. Onder het rapport is vermeld dat het oordeel van deze arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Het rapport is niet medeondertekend door die verzekeringsarts.
De omstandigheid dat die verzekeringsarts over eiseres al op 3 december 2020 had geoordeeld maakt dit niet anders. Dit ten eerste omdat daarbij van enig contact tussen eiseres en de verzekeringsarts geen sprake is geweest en ten tweede omdat dat onderzoek zag op het beoordelen van het al dan niet voldoende zijn van de re-integratie inspanningen van de (ex-) werkgeefster van eiseres.
In situaties als deze, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt het volgende uitgangspunt. In de bezwaarfase moet een betrokkene tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts b&b worden gezien en moet feitelijk sprake zijn van een contact met een verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Om het gebrek in de primaire fase te herstellen moet derhalve in de bezwaarfase een spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b plaatsvinden. Op de vraag of eiseres prijs stelde op een hoorzitting heeft zij aangegeven dat zij graag aan een hoorzitting wil deelnemen, maar er daarbij op staat dat ook een verzekeringsarts b&b daaraan deelneemt. Op 23 augustus 2021 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat geen hoorzitting met een verzekeringsarts b&b zal worden gepland voor eiseres.
Ondanks nadrukkelijk verzoek van eiseres heeft er dan ook geen (fysiek) spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b plaatsgevonden De verzekeringsarts b&b heeft er op gewezen dat de primaire arts door fysiek contact tot een volledige anamnese is gekomen en dat voor lichamelijk onderzoek geen aanleiding bestond omdat recente medische informatie voorhanden was, cognitieve klachten prevaleerden en in bezwaar geen nieuwe medische informatie is aangedragen. Ook ter zitting heeft het UWV desgevraagd gesteld dat niet meer informatie voorhanden was en dat er daarom geen verandering was te verwachten in de anamnese of anderszins.
Die motivering acht de rechtbank onvoldoende om zonder daadwerkelijk contact tussen eiseres en een verzekeringsarts b&b te komen tot een zorgvuldige beslissing op de medische bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit. Daarbij wijst de rechtbank er op dat eiseres met nadruk heeft verzocht om een dergelijk contact met een verzekeringsarts b&b en het UWV niet gemotiveerd heeft gereageerd op de specifieke redenen waarom eiseres een (fysiek) spreekuurcontact met een bezwaarverzekeringsarts in haar geval aangewezen achtte voor een juiste inschatting van haar klachten en beperkingen.

Conclusie en gevolgen

5.1
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het medisch onderzoek uitgevoerd door de verzekeringsarts b&b niet voldoende zorgvuldig verricht.
Daarom zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank past niet een bestuurlijke lus toe, omdat nader medisch onderzoek dient plaats te vinden. Het UWV zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier aan toe te voegen de zinsnede “Eventueel bestaande onduidelijkheid over de precieze gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding mag daarbij niet tot zijn nadeel strekken.”, zoals door eiseres is verzocht onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1757). Het tijdverloop tussen de datum in geding en de uitspraak is in dit geval immers beduidend korter en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de uitlating van het UWV dat de verzekeringsarts de beoordeling in dit geval retrospectief kan uitvoeren.
De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
5.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Daarnaast moet het UWV de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting aan eiseres vergoeden, op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klas voor het traject [plaats]-Breda, zijnde in totaal € 21,20.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken na de dag nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,00 bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.695,20 bedrag aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.