In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich ziek had gemeld met knieklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar werd later door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 17 december 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was, maar appellant stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was onderzocht. De Raad heeft overwogen dat aan een onderzoek door een niet-geregistreerde arts niet dezelfde waarde kan worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht, omdat er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts had plaatsgevonden.
De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Het Uwv werd opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen en de Raad bepaalde dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.