In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet op de zitting verscheen. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden en dat belanghebbende tijdig op de hoogte was van de zitting.
Belanghebbende had op 16 oktober 2018 een aangifte IB/PVV ingediend, maar zijn bezwaar tegen de aanslag werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat belanghebbende zijn bezwaar pas twee jaar later indiende. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is en dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de ambtshalve beslissing ook niet-ontvankelijk is, omdat de bezwaarfase nog niet is doorlopen. De rechtbank draagt de inspecteur op om het beroepschrift van belanghebbende te behandelen als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.