ECLI:NL:RBZWB:2023:3781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar en ambtshalve vermindering van aanslag IB/PVV 2017

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet op de zitting verscheen. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden en dat belanghebbende tijdig op de hoogte was van de zitting.

Belanghebbende had op 16 oktober 2018 een aangifte IB/PVV ingediend, maar zijn bezwaar tegen de aanslag werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat belanghebbende zijn bezwaar pas twee jaar later indiende. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is en dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de ambtshalve beslissing ook niet-ontvankelijk is, omdat de bezwaarfase nog niet is doorlopen. De rechtbank draagt de inspecteur op om het beroepschrift van belanghebbende te behandelen als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering met dagtekening 21 januari 2022.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [inspecteur], namens de inspecteur. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet op de zitting verschenen.
1.2.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 februari 2023 aan het adres [adres], [postcode en plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Omdat de uitnodiging van 6 februari 2023 onbestelbaar retour is ontvangen door de rechtbank, is (na raadpleging van de Basisregistratie Personen) op 13 februari 2023 een afschrift van de uitnodiging nogmaals aan belanghebbende op hetzelfde adres verzonden per aangetekende post. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 14 februari 2023 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Verloop van het geding en feiten

2. Op 16 oktober 2018 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. Daarin heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.330 vermeld.
2.1.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbendes aangifte gevolgd.
2.2.
Belanghebbende heeft op 28 maart 2019 een herziene aangifte ingediend. Het in deze aangifte verantwoorde belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 9.289.
2.3.
De inspecteur heeft de herziene aangifte aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag. Met dagtekening 13 augustus 2019 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij is het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn nietontvankelijk verklaard. Daarbij is eveneens beslist dat het bezwaar als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag in behandeling is genomen en is afgewezen.
2.4.
Op 12 oktober 2021 heeft belanghebbende nogmaals een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. Het door belanghebbende in deze aangifte verantwoorde belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt per saldo negatief € 999.990.710.
2.5.
Bij brief van 31 december 2021 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij de aangifte aanmerkt als bezwaar tegen de in 2.3 genoemde afwijzingsbeschikking en voornemens is het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de inspecteur aangegeven dat hij het bezwaar als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag zal beoordelen en voornemens is het verzoek af te wijzen.
2.6.
Op 5 januari 2022 heeft belanghebbende een inhoudelijke reactie op de in 2.5 genoemde brief gegeven. Hij heeft geen reden voor de termijnoverschrijding gegeven.
2.7.
Met dagtekening 21 januari 2022 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen. Daartegen is beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar, waarbij zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Daarnaast gaat de rechtbank in op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard
.Verder komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Niet-ontvankelijkheid bezwaar
3.2.
De dagtekening van de afwijzingsbeschikking waartegen belanghebbende in bezwaar is gekomen is 13 augustus 2019.
3.3.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Belanghebbende heeft zijn bezwaar ruim twee jaar later (op 12 oktober 2021) ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
3.4.
De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
3.5.
De inspecteur heeft belanghebbende, voorafgaand aan zijn uitspraak op bezwaar, in de gelegenheid gesteld te reageren op zijn voornemen het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
3.6.
Belanghebbende heeft in zijn reactie daarop geen redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. Uit de gedingstukken blijkt ook overigens niet dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.7.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
Ambtshalve beslissing
3.8.
Uit het beroepschrift blijkt dat belanghebbende het ook niet eens is met de ambtshalve beslissing over (de hoogte van) de aanslag.
3.9.
Tegen een ambtshalve beslissing moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Dit is anders indien partijen instemmen met direct beroep (prorogatie).
3.10.
Vast staat dat de bezwaarfase tegen de in 2.7 genoemde ambtshalve beslissing nog niet is doorlopen. De inspecteur heeft de rechtbank geïnformeerd dat hij instemt met prorogatie. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 17 april 2023 gevraagd of hij uiterlijk op de zitting aan wil geven of hij hiermee eveneens instemt. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd en is niet op de zitting verschenen.
3.11.
Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat belanghebbende de bezwaarfase wenst over te slaan. Het beroepschrift moet daarom, voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve beslissing, worden aangemerkt als bezwaarschrift en worden doorgezonden naar de inspecteur zodat deze het in behandeling kan nemen als een (aanvulling op het) bezwaar tegen de ambtshalve beslissing. De feitelijke doorzending van het beroepschrift zal achterwege blijven, omdat de inspecteur al over dit beroepschrift beschikt.
3.12.
De rechtbank komt in deze procedure niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verder is het beroep tegen de ambtshalve beslissing niet-ontvankelijk en zal de rechtbank de inspecteur opdragen om de daartegen aangevoerde gronden te behandelen als bezwaar. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de ambtshalve beslissing;
- draagt de inspecteur op het beroepschrift van 24 januari 2022 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van 21 januari 2022 van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 1 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep