ECLI:NL:RBZWB:2023:3852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3745
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van disciplinaire maatregel tegen aspirant-politieagent wegens plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2023 wordt het beroep van een aspirant-politieagent beoordeeld tegen een disciplinaire maatregel van de korpschef, die inhoudt dat 24 verlofuren worden ingehouden wegens ernstig plichtsverzuim. De eiser, werkzaam bij de politie sinds januari 2020, had zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de geldende regels, waaronder het besturen van een dienstvoertuig zonder de vereiste rijopleiding en deelname aan een noodhulpdienst, wat hem als aspirant niet was toegestaan. De rechtbank behandelt de argumenten van de eiser, die stelt dat de korpschef onterecht zijn argumenten en de overwegingen van de bezwaaradviescommissie heeft genegeerd. De rechtbank concludeert dat de korpschef op goede gronden de disciplinaire maatregel heeft gehandhaafd, aangezien de eiser herhaaldelijk de regels heeft overtreden en niet heeft gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel niet onevenredig is en dat het beroep ongegrond is, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3745 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. G. van den Bosch),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigden: [gemachtigde vwr1] , [sectorhoofd] en [trajectbegeleider] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot handhaving van de aan eiser opgelegde disciplinaire maatregel strekkende tot inhouding van 24 verlofuren wegens ernstig plichtsverzuim.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser is sinds 20 januari 2020 werkzaam bij de politie, ten tijde van de verweten gedragingen in de functie van aspirant. Hij was destijds verbonden aan het leerteam [naam leerteam] van de eenheid Rotterdam. Hij had de rijopleiding initieel (ROI) toen nog niet doorlopen.
1.1.
In het kader van zijn opleiding zijn eisers houding en gedrag meermaals onderwerp van gesprek geweest. Eiser functioneerde inhoudelijk goed, maar handelde niet altijd volgens de geldende sociale regels, communiceerde niet altijd tactvol, was niet altijd collegiaal en hield zich niet aan werkafspraken. Zo heeft eiser bijvoorbeeld op 30 december 2020 in een onherkenbaar dienstvoertuig gereden met gebruikmaking van vrijstellingen en heeft hij het functioneren van een mede-aspirant ter discussie gesteld, waarover de rest van de groep op dat moment liet weten daar niet (geheel) achter te staan.
1.2.
Op 3 mei 2021 heeft een praktijkbegeleider gezien dat eiser met een mede-aspirant in een herkenbaar dienstvoertuig zat en dat die mede-aspirant de auto bestuurde. Op dezelfde dag heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met twee praktijkbegeleiders, waarin eiser heeft verteld dat hij de auto ook bestuurd heeft. Op 6 mei 2021 heeft over het voorval een gesprek plaatsgevonden met twee trajectbegeleiders. Eiser is aangesproken op zijn gedrag, omdat het een aspirant niet toegestaan was om een dienstvoertuig te besturen.
1.3.
Op 24 mei 2021 heeft eiser deelgenomen aan een noodhulpdienst. Ook dat was hem als aspirant niet toegestaan. Op dezelfde dag heeft eiser hierover daarom een gesprek gehad met twee praktijkbegeleiders. Op 26 mei 2021 heeft eiser ook een gesprek gehad met een trajectbegeleider en de teamchef. Eiser is wederom aangesproken op zijn gedrag. De teamchef heeft eiser met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof verleend. De mede-aspiranten van het leerteam is gevraagd een schriftelijke verklaring af te leggen over de samenwerking met eiser.
1.4.
Op 14 juni 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, een trajectbegeleider en de teamchef, waarin het besturen van het (on)herkenbaar dienstvoertuig, het meedraaien op de noodhulp en het ter discussie stellen van het functioneren van een mede-aspirant zijn besproken.
1.5.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft de korpschef aan eiser het voornemen bekendgemaakt om hem met toepassing van artikel 77, eerste lid, sub c, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een disciplinaire maatregel op te leggen tot de inhouding van 24 verlofuren. Volgens de korpschef is sprake van ernstig plichtsverzuim, omdat eiser gemaakte afspraken over het gebruik van een (on)herkenbaar dienstvoertuig niet heeft nageleefd, hij heeft deelgenomen aan noodhulpdiensten terwijl hem meermaals en expliciet verteld is dit niet te doen, en hij keuzes heeft gemaakt die niet of onvoldoende zijn afgestemd met de leiding, begeleiders of collega’s.
1.6.
Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op het voornemen. Van die mogelijkheid heeft hij zowel schriftelijk als mondeling gebruikgemaakt.
1.7.
Bij besluit van 25 november 2021 heeft de korpschef besloten om wegens ernstig plichtsverzuim een disciplinaire maatregel aan eiser op te leggen die strekt tot inhouding van 24 verlofuren. Eiser heeft daar op 24 december 2021 bezwaar tegen gemaakt.
1.8.
De korpschef heeft het bezwaar ter advisering voorgelegd aan de bezwaaradviescommissie HRM (de commissie). Op 14 april 2022 heeft de hoorzitting bij de commissie plaatsgevonden en op 24 mei 2022 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 25 november 2021 te herroepen of de strafmaat te heroverwegen. Volgens de commissie is geen sprake van plichtsverzuim. Voor zover eiser zich in bepaalde situatie mogelijk minder correct en tactvol heeft opgesteld, is dit iets om in zijn verdere functioneren op te pakken.
1.9.
In het bestreden besluit van 29 juni 2022 heeft de korpschef, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en de disciplinaire maatregel tot inhouding van 24 verlofuren in stand gelaten. Volgens de korpschef zijn de in het primaire besluit genoemde gedragingen in samenhang bezien aan te merken als ernstig plichtsverzuim, die de opgelegde maatregel rechtvaardigen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef op goede gronden de opgelegde disciplinaire maatregel van inhouding van 24 verlofuren heeft gehandhaafd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden van eiser
4. Eiser betoogt dat de korpschef onterecht voorbijgegaan is aan zijn argumenten en de overwegingen van de commissie. Het voorval op 30 december 2020 is destijds besproken en afgedaan en kan er nu niet opnieuw bijgehaald worden. Voor wat betreft 3 mei 2021 heeft eiser inderdaad tegen de regels in een herkenbaar dienstvoertuig bestuurd, maar het is hem onduidelijk waarom hij, in vergelijking met een mede-aspirant, zo hard is gestraft. Het nut van de destijds geldende regel is nooit goed uitgelegd aan het leerteam, en inspanningen van eiser hebben er uiteindelijk toe geleid dat de regels over het rijden in een herkenbaar dienstvoertuig zijn geharmoniseerd in zijn voordeel. Het overtreden van deze regel kan daarom niet als plichtsverzuim gekwalificeerd worden. Eiser heeft er niet om gevraagd om op 24 mei 2021 de noodhulpdienst te doen. De collega waarmee eiser op de wijkauto zou zitten, werd doorgeschoven naar de noodhulp en eiser heeft op de vraag of hij kon meedraaien op de noodhulp geen nee gezegd. Voor wat betreft het handelen zonder afstemming met leiding, begeleiders en/of collega’s merkt eiser op dat een deel van deze verwijten gestoeld is op verklaringen van collega’s, waar eiser zich niet volledig in herkent. Volgens jurisprudentie moet voorzichtig worden omgegaan met verklaringen van collega’s en zal het in beginsel nodig zijn om de inhoud van dergelijke verklaringen te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem wordt verweten. De korpschef heeft dit niet gedaan. Dat de gedragingen niet het meest correct en tactvol waren, betekent niet dat sprake is van plichtsverzuim. Mocht de rechtbank toch van oordeel zijn dat sprake is van plichtsverzuim, dan betoogt eiser dat de opgelegde maatregel niet evenredig is en is een minder vergaande maatregel, zoals een schriftelijke berisping, meer op zijn plaats.
Toetsingskader bij disciplinaire straf
5. Onder plichtsverzuim wordt verstaan: het niet nakomen van opgelegde verplichtingen, het overtreden van een voorschrift en/of het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. [1] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de bestuursrechter die in ambtenarenzaken moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vaststellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim waarvoor het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten kunnen ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Verder dient het plichtsverzuim aan de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de genomen maatregel in verhouding te staan tot het plichtsverzuim. [2]
De verweten gedragingen
6. De volgende gedragingen zijn door de korpschef in het bestreden besluit als plichtsverzuim aangemerkt:
- Het meermaals niet naleven van de binnen het leerteam gemaakte afspraken over het gebruik van een (on)herkenbaar dienstvoertuig zonder ROI en vrijstellingen (op 30 december 2020 en 3 mei 2021) en het deelnemen aan een noodhulpdienst (op 4 mei 2021), terwijl deze afspraken bij herhaling en expliciet onder eisers aandacht zijn gebracht;
- Het maken van keuzes in het handelen die niet of onvoldoende zijn afgestemd met de leiding, begeleiders en/of collega’s. Op de zitting heeft de korpschef nader toegelicht dat hiermee concreet wordt bedoeld het ter discussie stellen van het functioneren van een mede-aspirant, en de manier waarop eiser heeft gereageerd op de voorvallen in mei 2021, zoals dat beschreven is in het voornemen van 15 juli 2021, het besluit van 25 november 2021 en het bestreden besluit van 29 juni 2022. Volgens de korpschef heeft eiser vooraf geen afstemming gezocht met begeleiders, doelbewust de regels overtreden en achteraf geprobeerd de gebeurtenissen te verdraaien. Hij heeft daarmee de betrokken collega’s, begeleiders en mede-aspiranten in een lastig parket gebracht.
Hebben de verweten gedragingen plaatsgevonden en leveren deze plichtsverzuim op?
Besturen van een (on)herkenbaar dienstvoertuig zonder ROI
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 30 december 2020 een onherkenbaar dienstvoertuig en op 3 mei 2021 een herkenbaar dienstvoertuig heeft bestuurd zonder ROI. Voor zover eiser ter zitting heeft betoogd dat hij op 30 december 2020 niet in een dienstvoertuig reed, overweegt de rechtbank dat dit wel het geval was omdat de betreffende bus geleased werd door de politie en door eiser werd bestuurd onder diensttijd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit en het voorliggende dossier dat de afspraken over het niet mogen besturen van een dienstvoertuig zonder ROI bij eiser bekend en helder waren. [trajectbegeleider] (trajectbegeleider) heeft namens de korpschef op de zitting bevestigd dat alle aspiranten - en dus ook eiser - in het startgesprek van de opleiding wordt verteld wat de regels omtrent het besturen van een dienstvoertuig tijdens meldingen zijn. Ook uit de verklaringen van mede-aspiranten [mede-aspirant1] , [mede-aspirant2] [mede-aspirant3] , [mede-aspirant4] en [mede-aspirant5] blijkt dat zij allemaal op de hoogte waren van de afspraken. Uit de verklaring van trajectbegeleider [trajectbegeleider2] van 4 mei 2021 blijkt dat op 2 en 3 mei 2021 de regels over het niet mogen besturen van (on)herkenbare dienstvoertuigen door aspiranten expliciet in het leerteam aan de orde zijn gesteld en duidelijk gemaakt. Ook eiser waren de regels duidelijk. Dat eiser deze toen (terecht of niet) ter discussie heeft gesteld, doet er niet aan af dat de regels aan hem zijn duidelijk gemaakt en dat hij zich hieraan diende te houden. Door als bestuurder van een dienstvoertuig te gaan rijden zonder ROI, heeft eiser niet alleen op 30 december 2020 maar (opnieuw) op 3 mei 2021 bewust de voor hem (en zijn leerteam) geldende regels overtreden, terwijl hij gewaarschuwd was dit niet te doen. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Dat de regel later in zijn voordeel en in lijn met andere leerteams veranderd en geharmoniseerd is, doet hier niet aan af.
6.2.
Dat het voorval op 30 december 2020 destijds is besproken en afgesloten in het kader van het leerproces, neemt niet weg dat bij herhaling van hetzelfde gedrag op dit voorval mag worden teruggegrepen. [sectorhoofd] (sectorhoofd) heeft op de zitting nader toegelicht dat eiser alle kans heeft gehad om in het leerproces verbetering te laten zien, maar dat hij met zijn gedrag in mei 2021 de grens van het leerproces heeft gepasseerd.
6.3.
Ten aanzien van het incident op 3 mei 2021 heeft eiser nog aangevoerd dat wijkagente [naam wijkagent] hem die dag heeft aangeboden om te rijden. Dit doet er niet aan af dat eiser (anders dan de wijkagente) ervan op de hoogte was dat hij het dienstvoertuig niet mocht besturen. Bovendien blijkt uit de verklaring van [trajectbegeleider2] , die de wijkagente op
4 mei 2021 heeft gesproken, dat het volgens haar juist eiser is geweest die heeft gevraagd of hij mocht rijden. Het feit dat de mede-aspirant niet gestraft is, maakt niet dat de aan eiser verweten gedragingen niet als plichtsverzuim kunnen worden gekwalificeerd.
Deelname aan noodhulpdienst
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 24 mei 2021 tegen de regels in heeft gereden in een dienstvoertuig tijdens een noodhulpdienst. Naar het oordeel van de rechtbank was bij eiser bekend dat hij dit niet mocht. Volgens eiser zou deze regel enkel in een ander leerteam en nog niet in zijn eigen leerteam gecommuniceerd zijn. Hij wist echter wel van de regel. Dat blijkt uit de e-mail, geciteerd in het verslag van [naam persoon6] en [naam persoon7] van
25 mei 2021, die eiser hierover zelf voorafgaand aan de dienst heeft gestuurd, de overgelegde whatsapp-berichten tussen eiser en zijn mede-aspiranten van voor en na de deelname aan de noodhulpdienst, waarin te lezen is dat mede-aspirant [mede-aspirant3] eiser erop wijst dat deelname aan de noodhulpdienst niet toegestaan is, en uit de verklaringen van mede-aspiranten [mede-aspirant3] , [mede-aspirant1] , [mede-aspirant2] [mede-aspirant4] en [mede-aspirant5] . De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat hij met toestemming handelde van de operationeel coördinator (OPCO). De praktijkbegeleiders hebben, zo blijkt uit hun verslag van 24 mei 2021, contact gehad met alle OPCO’s die die dag werkzaam zijn geweest. Zij hebben - los van elkaar - unaniem verklaard dat eiser zelf heeft voorgesteld om de noodhulpdienst te doen. Vanwege de verschillende regels die gelden voor verschillende aspiranten - wat daar verder ook van zij - kan niet van de OPCO’s worden verwacht dat die er precies van op de hoogte zijn welke aspirant wel of geen noodhulpdienst mag doen. De korpschef heeft terecht aangenomen dat die verantwoordelijkheid bij eiser zelf ligt, te meer nu hij zelf die betreffende dag nog op verschillende manieren contact heeft gehad over de regels. Er is sprake van plichtsverzuim.
Handelen zonder (voldoende) afstemming met leiding, begeleiders en/of collega’s
6.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser het initiatief heeft genomen om het functioneren van mede-aspirant [mede-aspirant5] klassikaal, in aanwezigheid van trajectbegeleider
[trajectbegeleider2] , op stellige wijze ter discussie te stellen. Volgens eiser werd zijn mening over [mede-aspirant5] door de rest van het leerteam gedeeld, maar uit de verklaringen van mede-aspiranten [mede-aspirant3] , [naam persoon8] , [mede-aspirant1] , [mede-aspirant2] [mede-aspirant4] , en [mede-aspirant5] zelf, komt een ander beeld naar voren: de mede-aspiranten wilden het functioneren wel bespreken, maar waren zelf niet tot de conclusie gekomen dat het vertrouwen in [mede-aspirant5] moest worden opgezegd. Ook komt uit de verklaringen naar voren dat eiser proactief bij zijn mede-aspiranten hun meningen over [mede-aspirant5] is gaan verzamelen. De rechtbank onderschrijft dat eventuele problemen binnen het leerteam gezamenlijk besproken en opgelost moeten kunnen worden, en dat er ook wel enig draagvlak was om het functioneren te bespreken. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser hierin te snel zijn eigen (harde) conclusies heeft getrokken en niet tactvol te werk is gegaan, ten koste van zijn mede-aspirant [mede-aspirant5] . Dat is niet zoals een goed ambtenaar hoort te handelen. Er is sprake van plichtsverzuim.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gespreksverslagen van 3, 6 en 25 mei en
14 juni 2021, het feedbackfomulier van [naam persoon9] , de verklaringen van praktijkbegeleider [naam persoon7] en trajectbegeleider [trajectbegeleider2] , en de verklaringen van mede-aspiranten [mede-aspirant3] , [mede-aspirant4] , [mede-aspirant1] en [mede-aspirant5] tevens blijkt dat eiser rondom de voorvallen in mei 2021 (in eerste instantie) een andere voorstelling van zaken heeft proberen te geven. Dit deed hij door te stellen dat de regels hem niet duidelijk waren en/of door te stellen dat hij toestemming had van collega’s en/of dat hij andere aspiranten hetzelfde heeft zien doen. Over de regels heeft de rechtbank al overwogen dat deze eiser wel duidelijk moeten zijn geweest, onder meer omdat hij deze zelf heeft benoemd en ook ter discussie gesteld heeft. Daar is eiser dus niet eerlijk over geweest. Uit de stukken en het verhandelde op de zitting maakt de rechtbank op dat eiser het vooral niet eens was met de regels. Eiser heeft verschillende collega’s, zoals wijkagente [naam wijkagent] , OPCO’s [OPCO1] , [OPCO2] en ACO [ACO1] , maar ook zijn mede-aspiranten, in een lastig parket gebracht door bewust en bij herhaling de regels waar hij het niet mee eens was naast zich neer te leggen, en hen daar (mede-)verantwoordelijk voor te maken. Dit levert plichtsverzuim op. De jurisprudentie over het gebruik van verklaringen van collega’s waar eiser naar verwijst, is in dit geval niet van toepassing, omdat het in die jurisprudentie om strafontslag gaat. In dit geval gaat het om plichtsverzuim.
6.7.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat alle gedragingen die eiser worden verweten hebben plaatsgevonden en dat deze gedragingen (herhaald) plichtsverzuim opleveren. Burgers, maar ook collega’s van eiser, moeten erop kunnen vertrouwen dat hij zich als (aspirant-)politieagent aan de regels houdt. Het besturen van een dienstvoertuig met vrijstellingen zonder de daarvoor vereiste ROI, levert een veiligheidsrisico op. Hetzelfde geldt voor deelname aan een noodhulpdienst. Als een politieagent, in een dienstvoertuig of op een noodhulpdienst, in een situatie terechtkomt die daarom vraagt, verwacht de burger dat de politieagent (adequaat) optreedt. Eiser was daar in die fase van zijn opleiding onvoldoende op voorbereid en getraind en kon niet aan die verwachting voldoen. Regels die hierover voor aspiranten gelden, dienen dan ook te worden opgevolgd. Eiser heeft er bij herhaling bewust voor gekozen de regels naast zich neer te leggen, ondanks dat hij er meermaals door verschillende collega’s op is gewezen dat hij dat niet moest doen. Eiser heeft hiermee weinig reflecterend vermogen laten zien en zich in een korte tijd bij herhaling schuldig gemaakt aan diverse vormen van plichtsverzuim.
6.8.
Nu de rechtbank geen grond ziet voor het oordeel dat dit plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, was de korpschef bevoegd eiser daarvoor disciplinair te straffen. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat hij tegen dit standpunt van de korpschef geen gronden aanvoert. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat het hem uiteindelijk niet te doen is om de inhouding van 24 uur verlof, maar om het stempel ‘plichtsverzuim’. Wanneer de rechtbank wel zou vinden dat sprake is van plichtsverzuim, moet dit volgens eiser als (zeer) licht plichtsverzuim worden bestempeld. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
Voor zover eiser, stellende dat zijn mede-aspirant niet is bestraft voor het incident op 3 mei 2021, een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu er bij eiser sprake is van herhaaldelijk plichtsverzuim ondanks waarschuwingen over zijn gedrag. De grief slaagt niet.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 6.7 is de rechtbank van oordeel dat de inhouding van 24 verlofuren, gezien de aard en ernst van het plichtsverzuim, niet onevenredig is. De korpschef hoefde niet te volstaan met een lichtere sanctie, zoals een schriftelijke berisping.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht daarom niet terug en er is geen aanleiding voor een vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 5 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77
1. Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en vrije dagen zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;
c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
d. geldboete van ten hoogste € 22;
e. gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
f. vermindering van het salarisnummer met ten hoogste twee jaren, voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van het salarisnummer;
h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging;
i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt; of
j. ontslag.
(…)
3. Aan aspiranten, ambtenaren in opleiding, vrijwilliger-aspiranten en vrijwillige ambtenaren in opleiding kan tevens worden opgelegd de straf van verwijdering voor ten hoogste veertien dagen van de instelling waar de betrokkene zijn opleiding geniet, met dien verstande dat deze straf niet wordt opgelegd op de dagen waarop de opleidingsresultaten van de betrokkenen volgens de ter zake vastgestelde regels worden getoetst of beoordeeld.
(…)

Voetnoten

1.Art. 76 Barp
2.CRvB 16 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:491