9.2.De rechtbank is van oordeel dat eiser sub 3 geen procesbelang meer heeft bij dit beroep. Eiser sub 3 heeft in beginsel geen procesbelang meer als datgene wat hij verlangt, niet (meer) kan worden bereikt met de procedure. Nu de rechtbank de last onder dwangsom zal vernietigen, is er ook geen grondslag meer voor bestreden besluit 2 en komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de lengte van de begunstigingstermijn. Eiser sub 3 kan wat hij verlangt niet meer bereiken, nu de grondslag voor de procedure er niet meer is. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank niet toe komt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat handhavend optreden niet in verhouding staat tot het met de overtreding geschonden belang. De beroepen van eiser sub 1 en eiseres sub 2 dienen om die reden gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. Dat geldt niet alleen voor bestreden besluit 1, maar ook voor bestreden besluit 2, waartegen de beroepen van eiser sub 1 en eiseres sub 2 zich op grond van artikel 6:19 van de Awb ook uitstrekken.
11. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit van 7 juli 2021 waarin het verzoek om handhaving wordt afgewezen wordt in stand gelaten, maar met verbetering van de motivering in die zin dat van handhavend optreden wordt afgezien vanwege de onevenredigheid van handhaving in verhouding tot het geschonden belang. Dat betekent ook dat het bezwaar van eiser sub 3 tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek alsnog ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
12. Nu de rechtbank het beroep van eiser sub 1 en eiseres sub 2 gegrond verklaart, dient het griffierecht aan hen te worden vergoed.
13. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser sub 1 en eiseres sub 2 gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank voor eiser sub 1 vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt
van € 837,- en wegingsfactor 1). Eiseres sub 2 werd tijdens het indienen van het pro-forma beroepschrift nog bijgestaan door een gemachtigde. Dat beroepschrift werd echter ingediend door dezelfde gemachtigde als eiser sub 1, waarbij in één beroepschrift gelijktijdig beroep werd ingesteld namens eiser sub 1 en eiseres sub 2. Met toepassing van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het beroep van eiseres sub 2 daarom gezien als samenhangend met het beroep van eiser sub 1, zodat ten gunste van eiseres sub 2 geen afzonderlijk bedrag zal worden toegekend.
14. De rechtbank verklaart het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk.
15. Voor een proceskostenveroordeling ten guste van eiser sub 3 bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen van eisers sub 1 en 2 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- verklaart het bezwaar van eiser sub 3 tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek ongegrond en laat het primaire besluit van 7 juli 2021 in stand, met verbetering van de motivering;
- bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser sub 1 te vergoeden;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres sub 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 1 tot een bedrag van
€ 1.674,-;
- verklaart het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 31 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.