ECLI:NL:RBZWB:2023:3863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
22/269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een belanghebbende die in 2018 in Duitsland woonde en een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) had ontvangen van de inspecteur. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 30.801, zonder heffingskortingen, omdat de belanghebbende geen inkomensverklaring had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur beoordeeld. Tijdens de zitting op 25 april 2023 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden.

De rechtbank constateerde dat de belanghebbende in de beroepsfase alsnog een inkomensverklaring had overgelegd, die door de Duitse belastingdienst was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op de toepassing van heffingskortingen, omdat hij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kon worden aangemerkt. De inspecteur had de aanslag en belastingrentebeschikking ambtshalve verminderd, maar de rechtbank zag geen aanleiding om deze verder te verlagen. De rechtbank oordeelde ook dat er geen proceskostenvergoeding aan de belanghebbende moest worden toegekend, omdat de noodzaak om beroep in te stellen voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende zelf.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de aanslag en belastingrentebeschikking zoals vastgesteld op 13 juni 2022, en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 7 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.801 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 94 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [inspecteur] en [inspecteur], namens de inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 februari 2023 aan het postadres [adres], [postcode], te [plaats 2], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 7 februari 2023 op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2. Belanghebbende woonde geheel 2018 in [plaats 3], Duitsland
.
2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 een belastbaar inkomen verantwoord van € 30.801, enkel bestaande uit Nederlands inkomen uit vroegere dienstbetrekking, te weten twee pensioenen van [pensioen 1] en een [pensioen 2]. Belanghebbende geeft aan dat hij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige recht heeft op heffingskortingen. Belanghebbende is niet verzekerd voor de volksverzekeringen in Nederland.
2.2.
Op 6 november 2020 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is om van de aangifte af te wijken. Belanghebbende kan naar zijn mening niet worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige wegens het ontbreken van een door de Duitse belastingautoriteiten ondertekende inkomensverklaring. Daarbij wijst de inspecteur op de voorgeschreven modelverklaring op de website van de belastingdienst. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.3.
Bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de aangifte. Er zijn geen heffingskortingen in aanmerking genomen, omdat belanghebbende geen inkomensverklaring heeft overgelegd.
2.4.
In de bezwaarfase heeft de inspecteur belanghebbende meermaals in de gelegenheid gesteld om de inkomensverklaring 2018 aan te leveren. Op 10 augustus 2021, 2 november 2021, 11 november 2021 en op 29 november 2021 heeft de inspecteur telefonisch, per e-mail of schriftelijk naar de inkomensverklaring gevraagd.
2.5.
Belanghebbende heeft de Duitse belastingaangifte over het jaar 2018 overgelegd. Daarin is het uit Nederland afkomstige pensioeninkomen verantwoord als “Rente aus inländische privaten Rentenversicherungen” en de [pensioen 2] als “Rente aus inländische gesetzlichen Rentenversicherungen”.
2.6.
Omdat de inkomensverklaring voor het jaar 2018 achterwege bleef, heeft de inspecteur op 7 december 2021 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking zijn gehandhaafd.
2.7.
In de beroepsfase heeft belanghebbende alsnog een, op 3 februari 2022 door de Duitse belastingdienst ondertekende, inkomensverklaring 2018 overgelegd. Daarin is als ‘Einkunfte, die nicht in den Niederlanden besteuert werden’ een inkomen van € 28.070 vermeld, bestaande uit ‘Gewinn aus Unternehmen’ van negatief € 3.305, ‘Lohn und Krankengeld’ van € 574 en ‘Renten und Sozialleistungen’ van € 30.801.
2.8.
Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur belanghebbende alsnog aangemerkt als kwalificerend buitenlandse belastingplichtige. Met dagtekening 13 juni 2022 heeft de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig ambtshalve verminderd. Daarbij is in totaal € 1.347 aan heffingskortingen toegekend en de belastingrentebeschikking is verminderd naar nihil.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag, zoals deze na de ambtshalve vermindering luidt, verder moet worden verminderd. De rechtbank beoordeelt tevens of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de in de beroepsfase gemaakte proceskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor een verdere vermindering van de aanslag geen aanleiding
.Verder kent de rechtbank geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is belanghebbende in 2018 een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige?
3.2.
De rechtbank constateert dat partijen in de bezwaarfase van mening verschilden over de vraag of belanghebbende in 2018 kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. [1]
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de inkomensverklaring in beroep alsnog is overgelegd. Uit de inkomensverklaring blijkt dat het inkomen van belanghebbende geheel of nagenoeg geheel bestaat uit het uit Nederland afkomstige inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 30.801 (zie 2.1). In tegenstelling tot hetgeen op de inkomensverklaring is vermeld, zijn deze inkomsten wel in Nederland belast. Met het overleggen van de inkomensverklaring is dus voldaan aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op de toepassing van heffingskortingen. De inspecteur heeft de aanslag en de belastingrentebeschikking ambtshalve al dienovereenkomstig verminderd. Het beroep van belanghebbende is daarom gegrond.
Heeft belanghebbende recht op voorkoming van dubbele belasting in Nederland?
3.4.
Belanghebbende voert aan dat uit de inkomensverklaring blijkt dat het pensioen van [pensioen 1] en de [pensioen 2] zowel in Nederland als in Duitsland in de heffing zijn betrokken. Volgens belanghebbende is sprake van dubbele heffing en zou Nederland voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen.
3.5.
Volgens de inspecteur is de inkomensverklaring slechts van belang voor de vraag of belanghebbende als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt. Voor de vraag welk land mag heffen is een inkomensverklaring niet relevant. Het heffingsrecht wordt door het toepasselijke belastingverdrag bepaald. Evenmin heeft het overleggen van de inkomensverklaring tot gevolg dat Nederland voorkoming van dubbele belasting moet verlenen.
3.6.
De hoofdregel uit het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland [2] (het Verdrag) is dat pensioen en socialezekerheidspensioenen betaald aan een inwoner van Duitsland belast zijn in Duitsland (woonstaatheffing). [3] Indien deze inkomsten afkomstig zijn uit de andere staat en het brutobedrag daarvan meer bedraagt dan € 15.000, dan mag de andere staat ook heffen (bronstaatheffing). [4] In het bij het Verdrag gesloten Protocol is bepaald dat de drempel van € 15.000 verwijst naar het totaal van de brutobedragen van alle uitkeringen waarop de bronstaatheffing van toepassing is. [5] In het Verdrag is verder geregeld dat pensioeninkomsten betaald aan inwoners van Duitsland die in Nederland mogen worden belast, worden vrijgesteld voor de Duitse belastingheffing. [6]
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking uit Nederland afkomstig zijn en dat deze inkomsten in totaal meer bedragen dan € 15.000. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het heffingsrecht over belanghebbendes inkomen, zoals aangegeven in de aangifte IB/PVV 2018, is toegewezen aan Nederland. Dit betekent dat deze inkomsten terecht in de belastingheffing in Nederland zijn betrokken. Op grond van het Verdrag moet Duitsland voorkoming van dubbele belasting verlenen. Uit het Verdrag volgt niet dat deze verplichting (ook) op Nederland zou rusten. Voor een vermindering van de aanslag is daarom geen reden.
Heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding?
3.8.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling omdat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Ter onderbouwing stelt hij dat belanghebbende pas in de beroepsfase een inkomensverklaring heeft overgelegd, terwijl de inspecteur daar in de bezwaarfase meerdere malen om had gevraagd. Belanghebbende had het instellen van beroep kunnen voorkomen als de inkomensverklaring eerder was overgelegd.
3.9.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat belanghebbende het standpunt van de inspecteur betwist. Evenmin kan daaruit worden afgeleid waarom de inkomensverklaring pas in de beroepsfase is aangeleverd. Belanghebbende is niet op de zitting verschenen, waardoor ook op de zitting daarover geen nadere toelichting aan de rechtbank is gegeven.
3.10.
De rechtbank overweegt dat het belanghebbende, binnen de grenzen van een goede procesorde, vrijstaat om in elke fase van het geding bewijsstukken te overleggen. Voor de vraag of de inspecteur moet worden veroordeeld in de proceskosten kan het echter van belang zijn om te beoordelen of de belanghebbende die bewijsstukken redelijkerwijs eerder had kunnen overleggen. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de inkomensverklaring pas heeft overgelegd na daartoe in een periode van ongeveer een jaar vijf maal in de gelegenheid te zijn gesteld door de inspecteur, zonder dat een reden is gegeven voor de lange duur.
3.11.
Daarom oordeelt de rechtbank dat belanghebbende de gelegenheden tot het overleggen van de inkomensverklaring, voorafgaande aan de beroepsfase, zonder goede reden onbenut heeft gelaten. Dit betekent dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend is voortgevloeid uit gedragingen van belanghebbende, zodat er geen grond is voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De aanslag en de belastingrentebeschikking zijn al door de inspecteur ambtshalve verminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding de aanslag of de belastingrentebeschikking verder te verminderen.
4.1.
De rechtbank ziet geen gronden voor een proceskostenveroordeling.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag en de belastingrentebeschikking, zoals deze zijn vastgesteld bij beschikking van 13 juni 2022;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 6 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep

Voetnoten

1.Artikel 7.8, zesde en zevende lid van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en artikel 21bis, derde lid van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
2.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Berlijn 2012.
3.Artikel 17, eerste lid van het Verdrag.
4.Artikel 17, tweede lid van het Verdrag.
5.Artikel XIII van het Protocol bij het Verdrag.
6.Artikel 22, eerste lid, onderdeel a van het Verdrag.
7.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.