Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een belanghebbende die in 2018 in Duitsland woonde en een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) had ontvangen van de inspecteur. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 30.801, zonder heffingskortingen, omdat de belanghebbende geen inkomensverklaring had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur beoordeeld. Tijdens de zitting op 25 april 2023 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden.
De rechtbank constateerde dat de belanghebbende in de beroepsfase alsnog een inkomensverklaring had overgelegd, die door de Duitse belastingdienst was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op de toepassing van heffingskortingen, omdat hij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kon worden aangemerkt. De inspecteur had de aanslag en belastingrentebeschikking ambtshalve verminderd, maar de rechtbank zag geen aanleiding om deze verder te verlagen. De rechtbank oordeelde ook dat er geen proceskostenvergoeding aan de belanghebbende moest worden toegekend, omdat de noodzaak om beroep in te stellen voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende zelf.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de aanslag en belastingrentebeschikking zoals vastgesteld op 13 juni 2022, en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moest vergoeden.