ECLI:NL:RBZWB:2023:4005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
21/3367
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen door de rechtbank in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 juni 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, gevestigd in Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen verschillende navorderingsaanslagen en boetes die door de inspecteur waren opgelegd voor de jaren 2012 tot en met 2016. De inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

Tijdens de zitting op 8 juni 2023 hebben partijen zich afgemeld, maar de inspecteur kwam de belanghebbende tegemoet door de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 te vernietigen. Voor de jaren 2015 en 2016 werden de belastbare inkomens vastgesteld op respectievelijk € 53.202 en € 5.422. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 vernietigd moesten worden, evenals de bijbehorende beschikkingen belastingrente. De aanslagen voor de jaren 2015 en 2016 werden verminderd, maar de aanslag Zvw voor 2015 bleef in stand.

De rechtbank besliste dat de inspecteur het griffierecht moest vergoeden en dat de belanghebbende recht had op een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 3.215,25 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukte dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er binnen zes weken geen rechtsmiddel wordt aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3367 tot en met 21/3376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Curacao), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 24 juni 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
  • een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 (zaaknummer 21/3367);
  • een navorderingsaanslag in de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2012 (zaaknummer 21/3368);
  • een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 (zaaknummer 21/3369);
  • een navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2013 (zaaknummer 21/3370);
  • een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 (zaaknummer 21/3371);
  • een navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2014 (zaaknummer 21/3372);
  • een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 (zaaknummer 21/3373);
  • een aanslag Zvw voor het jaar 2015 (zaaknummer 21/3374);
  • een aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 (zaaknummer 21/3375);
  • een aanslag Zvw voor het jaar 2016 (zaaknummer 21/3376).
Gelijktijdig met het opleggen van de (navorderings)aanslagen is telkens belastingrente in rekening gebracht. Verder is bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV telkens bij beschikking een vergrijpboete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de (navorderings)aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetes gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur is voorafgaand aan de zitting aan belanghebbende tegemoet gekomen in die zin dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 zullen worden vernietigd. Verder heeft de inspecteur toegezegd dat voor het jaar 2015 het belastbaar inkomen uit werk en woning (evenals het verzamelinkomen) zal worden vastgesteld op € 53.202. Voor het jaar 2016 zal het inkomen uit sparen en beleggen (evenals het verzamelinkomen) worden vastgesteld op € 5.422. Tot slot zullen de bij de (navorderings)aanslagen opgelegde vergrijpboetes worden vernietigd. Belanghebbende heeft verklaard zich te kunnen vinden in de door de inspecteur voorgestelde wijze van afdoening.
2.1.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank oordeelt als volgt:
  • de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2012 tot en met 2014 worden vernietigd. Dit betekent dat ook de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente worden vernietigd;
  • de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 zal worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.202. De met deze aanslag samenhangende beschikking belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd;
  • de aanslag Zvw voor het jaar 2015 blijft in stand. De vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft niet tot gevolg dat de aanslag Zvw moet worden verminderd, aangezien het nader vastgestelde bijdrage-inkomen van € 53.202 hoger is dan het in dat jaar geldende maximale bijdrage-inkomen van € 51.976. Dit betekent dat ook de hierbij opgelegde beschikking belastingrente in stand blijft;
  • de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 zal worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.422. De met deze aanslag samenhangende beschikking belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd;
  • de aanslag Zvw voor het jaar 2016 zal worden verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 0. De met deze aanslag samenhangende beschikking belastingrente wordt daarom ook verminderd naar € 0;
  • de bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegde vergrijpboetes zullen worden vernietigd.
2.2.
Omdat de beroepen, met uitzondering van het beroep tegen de aanslag Zvw voor het jaar 2015, gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond en een beroepschrift ingediend. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 1,5 (zware zaak) en een factor 1,5 omdat sprake is van meerdere samenhangende zaken. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.215,25.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de aanslag Zvw voor het jaar 2015 en de daarbij opgelegde beschikking belastingrente ongegrond;
- verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag Zvw voor het jaar 2015 en de daarbij opgelegde beschikking belastingrente;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2012 tot en met 2014 en de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.202 en vermindert de daarbij opgelegde beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.422 en vermindert de daarbij opgelegde beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag Zvw voor het jaar 2016 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 0 en vermindert de daarbij opgelegde beschikking belastingrente tot € 0;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.215,25 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.