ECLI:NL:RBZWB:2023:4062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiseres had haar bijstandsuitkering ingetrokken gekregen over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020, omdat zij inkomsten boven de voor haar geldende bijstandsnorm had ontvangen. Dit gebeurde naar aanleiding van een bedrag van € 1.050,- dat op haar bankrekening was gestort, wat zij niet had gemeld. Baanbrekers, de uitvoeringsorganisatie, had de bijstandsuitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 486,94 bruto. Eiseres voerde aan dat het bedrag een eenmalige lening was van haar schoonzoon, die zij had ontvangen in verband met de trouwerij van haar dochter. De rechtbank oordeelt dat Baanbrekers de storting terecht als inkomen heeft aangemerkt, omdat het geld was aangewend voor levensonderhoud. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5677 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. M.I. Bal,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Bij besluit van 26 april 2021 (primair besluit I) heeft Baanbrekers het recht op bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020 omdat sprake is van inkomsten boven de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Daarbij stelt Baanbrekers dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij niet heeft gemeld dat zij op 24 augustus 2020 € 1.050,- op haar bankrekening heeft ontvangen.
Bij besluit van 13 juli 2021 (primair besluit II) heeft Baanbrekers de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van 1 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020 van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van € 486,94 bruto.
Met het bestreden besluit van 8 november 2021 op de bezwaren van eiseres heeft Baanbrekers die besluiten gehandhaafd.
1.2.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres en
haar gemachtigde waren, met bericht van verhindering, niet aanwezig. Namens Baanbrekers was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Baanbrekers de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020 en terecht de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eiseres heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Feiten
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft Baanbrekers eiseres in verband met een onderzoek naar het recht op bijstandsuitkering verzocht om afschriften van alle bankrekeningen op haar naam te verstrekken over de periode van 14 juli 2020 tot en met 14 oktober 2020. Naar aanleiding van de door eiseres ingeleverde bankafschriften heeft Baanbrekers eiseres vervolgens verzocht om het op 24 augustus 2020 op haar bankrekening gestorte bedrag van € 1.050,- te verklaren door middel van een schriftelijke verklaring, onderbouwd door deugdelijke, verifieerbare en objectieve bewijsstukken waaruit de herkomst blijkt van het op 24 augustus 2020 gestorte bedrag. Eiseres heeft daarop schriftelijk verklaard dat haar dochter afgelopen zomer is getrouwd en dat zij daardoor direct en indirect meer kosten heeft gemaakt. Om haar basiskosten, zoals huur, gas, licht en water, te betalen heeft zij van haar schoonzoon het bedrag van € 1.050,- geleend. Bij haar verklaring heeft eiseres een kopie van de leenovereenkomst en van de uitnodiging voor de trouwerij gevoegd.
4.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat zij in verband met de trouwerij van haar dochter op 22 augustus 2020 meer kosten heeft gemaakt, waardoor ze financieel in een noodsituatie is terechtgekomen en niet meer in staat was de basiskosten te voldoen. Daarom heeft zij geld (€ 1.050,-) geleend van haar schoonzoon. Eiseres stelt dat het hier gaat om een eenmalig ontvangen bedrag en dat er geen sprake is van een terugkerend of periodiek karakter. Eiseres stelt dat het college ten onrechte heeft besloten de (eenmalige) lening te zien als inkomsten.
5.
Overwegingen van de rechtbank
Dat eenmalig ontvangen bedragen ook als inkomen in aanmerking kunnen worden genomen is neergelegd in vaste rechtspraak.
De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1497, waarin het volgende is overwogen:
“Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 32, eerste lid, van de Wet werk en bijstand – deze bepaling is gelijkluidend aan artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (PW) – (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr 3, blz. 58-59) valt af te leiden dat de bedoeling van de wetgever was dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit arbeid en uitkeringen, en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud, als inkomen in aanmerking moeten worden genomen. Verder valt uit die geschiedenis af te leiden dat de wetgever niet heeft beoogd een uitputtende opsomming van de in beginsel als inkomen in aanmerking te nemen middelen te geven, maar om een aantal inkomensbronnen als voorbeeld te vermelden. De wetgever heeft daarbij benoemd dat ook eenmalig ontvangen bedragen die naar hun aard hiermee overeenkomen als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen.”
Dat eiseres het geld heeft geleend, is niet relevant omdat een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet is uitgezonderd van het middelenbegrip.
Eiseres heeft met de door haar gegeven verklaring niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van inkomen. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij het bedrag geleend heeft om haar basiskosten (huur en energiekosten) te betalen. Het geld is derhalve daadwerkelijk aangewend voor levensonderhoud.
Gelet hierop heeft Baanbrekers de storting van € 1.050,- terecht als inkomen aangemerkt en de bijstandsuitkering, vanwege inkomsten boven de voor eiseres geldende bijstandsnorm, terecht ingetrokken over de maand augustus 2020.
Hieruit volgt dat Baanbrekers de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de maand augustus 2020 ter hoogte van € 486,94 bruto terecht van eiseres heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.