ECLI:NL:RBZWB:2023:414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag op grond van de AVG en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag op basis van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en zijn verzoek om schadevergoeding van € 1.000,00 behandeld. Eiser had op 2 september 2020 een verzoek ingediend om alle foto’s van zijn woning, gemaakt door een taxateur in 2012, te vernietigen. Het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft deze aanvraag op 3 december 2021 afgewezen, wat eiser heeft doen besluiten om beroep in te stellen. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd. Eiser heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om te twijfelen aan de afwijzing van zijn verzoek. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het college tijdig heeft gereageerd op de ingebrekestelling van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3012
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [woonplaats eiser] , eiser
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college)
(gemachtigde: [naam gemachtigde verweerder] ).

1.Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 2 september 2020 in het kader van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en zijn verzoek om schadevergoeding van
€ 1.000,00 vanwege schending van de privacy.
Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing tot betaling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 2 september 2020.
1.2
Het college heeft deze afwijzing aan eiser bekend gemaakt op 3 december 2021.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college deze afwijzing gehandhaafd.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

2.Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 26 april 2020 heeft eiser een verzoek ingediend om alle foto’s, in welke vorm dan ook, van zijn woning te vernietigen die op 21 september 2012 zijn gemaakt door een taxateur in het kader van zijn bezwaarschrift tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning. Daarnaast heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend. Eiser heeft verzocht om hem een bedrag van € 1.000,- toe te kennen vanwege de schending van privacy en huisrecht. Dit verzoek is door het college op 15 mei 2020 afgewezen en hiertegen heeft eiser op 15 juni 2020 bezwaar gemaakt.
Op 2 september 2020 heeft eiser een aanvullend stuk ingediend met als titel ‘aanvulling op bezwaren tevens indiening aanvraag’.
Hierna is het bezwaar van eiser bij besluit van 24 november 2020 ongegrond verklaard en tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 februari 2022 [1] heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
2.2
Op 21 november 2021 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de in de brief van 2 september 2020 vervatte aanvraag.
In deze brief heeft eiser opnieuw verzocht om de op 21 september 2012 in zijn woning gemaakte foto’s te vernietigen en heeft daarbij verwezen naar artikel 17 van de AVG en hij heeft wederom verzocht om een schadevergoeding van € 1.000,-.
In zijn ingebrekestelling heeft eiser het college verzocht om binnen twee weken alsnog een schriftelijke beslissing te krijgen dan wel een dwangsom te ontvangen vanwege het overschrijden van de termijn van de afhandeling van zijn aanvraag van 2 september 2020.
2.4
Op 3 december 2021 heeft het college alsnog gereageerd op de aanvraag van eiser die is vervat in de brief van 2 september 2020.
2.5
In het bestreden besluit van 4 mei 2022 heeft het college onder verwijzing naar en met overneming van de motivering van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 december 2020 kennelijk ongegrond verklaard.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag in het kader van de AVG en het beroep tegen afwijzing van de betaling van een dwangsom. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
De omvang van het geding
3.4
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wat de grondslag is van de afwijzing van eisers verzoek om vernietiging van de foto’s en het verzoek om schadevergoeding. In het primaire besluit is verwezen naar de AVG en naar het op
24 november 2020 genomen besluit op bezwaar, waarin al is ingegaan op de inhoud van de brief van 2 september 2020. Het college wijst tevens op het beroep dat tegen de beslissing op bezwaar was ingediend en naar het feit dat partijen in afwachting waren van de uitspraak op dat beroep.
Ter zitting heeft de rechtbank aan het college gevraagd of het de aanvraag van eiser van
2 september 2020 volledig opnieuw heeft beoordeeld of dat het artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft desgevraagd aangegeven dat de aanvraag van 2 september 2020 vrijwel gelijkluidend is aan de aanvraag van 26 september 2020 en dat eiser geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft gemeld, als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb en dat slechts uit het oogpunt van zorgvuldigheid wederom is ingegaan op al hetgeen eiser heeft aangevoerd.
3.5
Hoewel het college door nogmaals uitgebreid in te gaan op de door eiser ingediende verzoeken, is het wel duidelijk dat het college het verzoek heeft beschouwd als herhaalde aanvraag en op de voet van artikel 4:6 heeft willen afdoen.
Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het college gevoerd beleid, zal toetsen of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. [2]
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. De bewijslast of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als hier bedoeld ligt bij eiser. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het college terecht heeft overwogen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, dan kan dat een afwijzing van de aanvraag in beginsel dragen. Dat is slechts anders als aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd moet worden geoordeeld dat het vasthouden aan de eerdere afwijzend beslissing evident onredelijk is.
3.6
Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat volgens hem geen sprake is van een herhaalde aanvraag en dat het college geen toepassing mag geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Voor eiser staat het nog steeds niet vast dat de foto’s van zijn woning uit 2012 zijn vernietigd. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat het college stelt dat de foto’s zowel zijn overgedragen aan de Belastingsamenwerking West-Brabant (BWB) alsmede zijn vernietigd. Verder voert eiser aan dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding, omdat het college de foto’s met zijn persoonsgegevens heeft gebruikt in latere WOZ-procedures.
3.7
Vaststaat dat eiser met zijn verzoek van 2 september 2020, dat voor zover relevant gelijkluidend is aan zijn verzoek van 26 april 2020, een herhaalde aanvraag heeft gedaan en dat hij daarom op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Eiser heeft in zijn verzoek van
2 september 2020 slechts een ander artikel uit de AVG als grondslag voor zijn verzoek opgevoerd. Voor wat betreft de foto’s heeft het college zich ook in het eerdere besluit op het standpunt gesteld dat het vanaf 1 mei 2019, maar in ieder geval vanaf 17 januari 2020 niet meer over de foto’s beschikte en dat is vast komen te staan dat de foto’s zijn vernietigd. De argumenten die eiser ter zake inbrengt, heeft hij evenzeer ingebracht in de bezwaar- en beroepsprocedure naar aanleiding van besluit op zijn eerdere verzoek.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen nieuw feit of veranderde omstandigheid waardoor aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het college.
Dat eiser stelt dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding, omdat het college de foto’s heeft gebruikt in latere WOZ-procedures is ook geen nieuw feit of omstandigheid nu dit gegeven al bekend was vóór het eerdere besluit van 24 november 2020 en eiser dit ook al eerder naar voren heeft gebracht. De stelling dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) – die eiser pas voor het eerst op 13 december 2022 ter zitting naar voren heeft gebracht – is evenmin een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Deze artikelen waarborgen het recht op de persoonlijke levenssfeer en privacy en vormen slechts een – algemenere – grondslag van het recht, vastgelegd in de AVG, waarop eiser zijn eerdere verzoek heeft gegrond. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de afwijzing van eisers tweede verzoek evident onredelijk is.
Schending hoorplicht
3.7
Eiser stelt dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
3.8
Het college heeft van het horen afgezien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.9
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college op goede gronden heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Ingevolge vaste rechtspraak kan van het houden van een hoorzitting alleen worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [3] . Uit het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 2 mei 2022 blijkt dat zij de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd betrokken heeft bij de heroverweging. Het college heeft volgens de rechtbank op grond van deze bezwaren kunnen oordelen dat het op voorhand zonder twijfel was dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard en dat om die reden van het horen kon worden afgezien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bevoegdheid (ondertekening) advies van de Adviescommissie bezwaarschriften
3.1
Eiser stelt dat het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften onbevoegd is ondertekend en daardoor niet rechtsgeldig is. Hier richt eiser zich met name op de aanwezigheid van [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] als secretaris van de adviescommissie tijdens de hoorzitting van 1 september 2020 alsmede haar rol als (plaatsvervangend) voorzitter van de adviescommissie ten tijde van het bestreden besluit.
3.11
Het college bevestigt dat [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] als secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften aanwezig was bij de hoorzitting van 1 september 2020. Zij was op dat moment in dienst als (externe) inhuurkracht bij het secretariaat van de adviescommissie bezwaarschriften. Per 1 januari 2021 is [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] aangesteld als commissielid en als plaatsvervangend voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften. Haar opdracht als inhuurkracht als secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften bij de gemeente Breda was op dat moment al beëindigd. Het college kan eiser dan ook niet in volgen in de stelling dat dit een onrechtmatige rol zou zijn.
3.12
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening behandeling bezwaarschriften Breda 2004 (Verordening) bestaat de commissie uit a) een voorzitter en b) ten minste acht overige leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de gemeenteraad op voorstel van het college. De leden kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een van de bestuursorganen van de gemeente Breda.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Verordening bestaat elke kamer uit drie leden.
3.13
In de verklaring die door het college is gegeven ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] als plaatsvervangend voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften. De omstandigheid dat zij tijdens de hoorzitting van
1 september 2020 in de rol van secretaris aanwezig was, maakt niet dat zij het advies van
2 mei 2022 niet als plaatsvervangend voorzitter heeft kunnen ondertekenen.
De stelling van eiser dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het advies tot stand is gekomen met inbreng van de twee andere commissieleden kan de rechtbank evenmin volgen. Niet is gebleken dat de adviescommissie niet voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke eisen. Bovendien volgt uit artikel 18, vierde lid, van de Verordening dat het advies namens de commissie door haar voorzitter wordt ondertekend. Dat het advies dus enkel is ondertekend door [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] is conform de Verordening en dit betekent niet – in tegenstelling tot wat eiser stelt – dat uitsluitend de voorzitter beslist over het advies. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Onafhankelijkheid Adviescommissie bezwaarschriften
3.14
Eiser voert aan dat de adviescommissie bezwaarschriften niet onafhankelijk is, maar een rechtstreeks organisatieonderdeel van de gemeente Breda. De adviescommissie maakt daarnaast direct gebruik van ambtenaren van de gemeente Breda. Bovendien is in de correspondentie van de adviescommissie de ambtelijk secretaris als contactpersoon genoemd en wordt verwezen naar het e-mailadres ‘gemeentebreda@breda.nl’. Dit onderstreept volgens eiser de binding tussen de gemeente en de commissie.
3.15
Het college merkt op dat de commissieleden niet in dienst zijn van de gemeente Breda. Voorts heeft het ambtelijk secretariaat de taak de commissie te ondersteunen met het behandelen van de correspondentie en het opstellen van het door de adviescommissie bepaalde advies.
3.16
Uit artikel 7:13 van de Awb vloeit voor dat slechts de voorzitter van een krachtens dat artikel ingestelde adviescommissie onafhankelijk moet zijn.
In artikel 4, eerste lid, van de Verordening staat dat niet alleen de voorzitter, maar ook de overige leden van de adviescommissie onafhankelijk moeten zijn. Ook staat er dat leden geen deel kunnen uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een van de bestuursorganen van de gemeente Breda.
In artikel 5 van de Verordening is bepaald dat het Hoofd van de Afdeling Juridische Zaken van de Bestuursdienst ambtelijk secretarissen aanwijst ter ondersteuning van de werkzaamheden van de kamers.
3.17
De rechtbank ziet in wat eiser heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de adviescommissie niet voldoet aan de wettelijke vereisten uit artikel 7:13 van de Awb en artikel 4 van de Verordening. Verder is op grond van artikel 5 van de Verordening duidelijk dat het ambtelijke secretariaat de adviescommissie ondersteunt in de werkzaamheden en dat de secretarissen worden aangewezen door de gemeente Breda. Voor hen geldt niet het vereiste van onafhankelijkheid. Dat de secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften als contactpersoon vermeld staat in de correspondentie en er wordt verwezen naar het
e-mailadres gemeentebreda@breda.nl, maakt niet dat het advies niet-onafhankelijk tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Dwangsom
3.18
Op 2 september 2020 heeft het college de aanvraag van eiser ontvangen. Dit betekent dat het college uiterlijk op 14 oktober 2020 aan eiser had moeten berichten wat de beslissing is op die aanvraag. Dit heeft het college niet gedaan, zodat niet tijdig op eisers aanvraag is beslist.
3.19
Artikel 4:17, derde lid van de Awb bepaalt dat een dwangsom verschuldigd is vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken én het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3.2
Eiser heeft het college op 21 november 2021 in gebreke gesteld. Op dat moment was de termijn om een besluit te nemen verstreken. Dit betekent dat het college op dat moment nog een termijn van twee weken had om alsnog een besluit te nemen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
3.21
Het college heeft op 3 december 2021 een besluit genomen en eiser daarvan in kennis gesteld. Dit is binnen de twee weken termijn gerekend vanaf 21 november 2021, zodat het college geen dwangsom verschuldigd is. Het college heeft eisers verzoek om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van
2 september 2020 daarom terecht afgewezen. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat het college met zijn besluit van 3 december 2021 wel op eisers aanvraag van
2 september 2020 heeft beslist, ook voor wat betreft de vernietiging van de foto’s uit 2012. Dat eiser het met dat besluit inhoudelijk niet eens is, doet daaraan niet af.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Wettelijk kader
EU wet- en regelgeving
Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
Artikel 17
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
o de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
o de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
o de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
o de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
o de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
o de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 4:17
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 7:13
1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen