ECLI:NL:RBZWB:2023:4200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
9751085 CV EXPL 22-864 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen na opzegging lidmaatschap sportschool

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vereniging, hierna te noemen [eiser01], en een voormalig lid, hierna te noemen [gedaagde01]. [gedaagde01] had op 6 januari 2020 zijn lidmaatschap van de sportschool van [eiser01] opgezegd, wat door [eiser01] op 7 januari 2020 werd bevestigd. Desondanks bleef [eiser01] facturen sturen voor de periode na de opzegging, wat leidde tot een vordering van [eiser01] op [gedaagde01] voor een bedrag van € 758,14, vermeerderd met rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] terecht had opgezegd en dat de facturen die na de opzegging zijn verzonden, zonder rechtsgrond zijn verstuurd. De vordering van [eiser01] voor deze facturen is dan ook afgewezen. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde01] een bedrag van € 186,69 verschuldigd was voor de facturen die openstonden op het moment van de opzegging, en dat [gedaagde01] ook aansprakelijk is voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 en wettelijke rente van € 2,13.

In totaal is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 42,13 aan [eiser01], naast de proceskosten van € 274,22. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en bevestiging bij opzeggingen van lidmaatschappen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9751085 \ CV EXPL 22-864
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
de vereniging
[eiser01],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: Omnicas B.V.,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
voormalig gemachtigde: mr. R.E. Teusink; thans procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. Teusink van 15 juni 2022, inhoudende een onttrekking als gemachtigde,
- de akte vermindering van eis zijdens [eiser01] ,
- de mondelinge behandeling van 12 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Op de mondelinge behandeling is niemand namens [eiser01] verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft op 26 november 2018 een overeenkomst getekend voor het gebruiken van de sportschool van [eiser01] . [gedaagde01] is voor het gebruik van de sportschool een maandelijks bedrag van € 26,67 aan [eiser01] verschuldigd. [eiser01] heeft hiervoor facturen aan [gedaagde01] gezonden.
2.2.
[gedaagde01] heeft per e-mail van 6 januari 2020 het lidmaatschap opgezegd. [eiser01] heeft per e-mail van 7 januari 2020 de opzegging bevestigd.
2.3.
Per brief van 27 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [eiser01] [gedaagde01] gesommeerd om binnen 16 dagen na ontvangst van de brief tot betaling van een hoofdsom van € 666,75 over te gaan, onder aanzegging van de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
2.4.
[gedaagde01] heeft op 11 april 2022 een betaling verricht van € 186,69 aan [eiser01] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat en na vermindering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 758,14, vermeerderd met rente en proceskosten. [eiser01] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [eiser01] heeft aan [gedaagde01] haar sportfaciliteiten beschikbaar gesteld. Op grond van de overeenkomst heeft [eiser01] hiervoor facturen aan [gedaagde01] gezonden, welke hij dient te betalen. Deze facturen bedragen tot en met februari 2022 een hoofdsom van € 836,77, waarop na dagvaarding een bedrag van € 186,69 is betaald. Omdat [gedaagde01] na aanmaning niet op tijd heeft betaald, is [gedaagde01] buitengerechtelijke incassokosten van € 100,01 verschuldigd en wettelijke rente, die in de dagvaarding is berekend op € 8,05.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure. [gedaagde01] heeft op 6 januari 2020 het lidmaatschap opgezegd. De opzegging is zonder enig voorbehoud door [eiser01] aanvaard. [gedaagde01] erkent € 186,69 aan [eiser01] verschuldigd te zijn, betreffende de facturen die openstonden op het moment van de opzegging. Dat bedrag heeft [gedaagde01] inmiddels aan [eiser01] betaald. [gedaagde01] betwist de verschuldigdheid van de facturen van na 7 januari 2020 vanwege de aanvaarde opzegging.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde01] bij vooruitbetaling geld verschuldigd was voor het gebruik van de sportschool. Evenmin is in geschil dat [gedaagde01] het lidmaatschap op 6 januari 2020 heeft opgezegd, nu [eiser01] de opzegging per e-mail van 7 januari 2020 heeft bevestigd. [gedaagde01] heeft erkend dat hij een bedrag van € 186,69 verschuldigd was voor de facturen die op 7 januari 2020 openstonden. Op 11 april 2022 heeft [gedaagde01] dit bedrag betaald.
4.2.
Uit de stukken is niet af te leiden dat een opzeggingstermijn gold of dat [eiser01] nadere voorwaarden aan de opzegging heeft gesteld. De overeenkomst is derhalve geëindigd nadat [eiser01] de opzegging aan [gedaagde01] heeft bevestigd op 7 januari 2020. De kantonrechter is met [gedaagde01] van oordeel dat de facturen die dateren van na 7 januari 2020 zonder rechtsgrond aan [gedaagde01] zijn gezonden. Dat deel van de vordering zal om die reden worden afgewezen.
4.3.
[eiser01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser01] , althans haar gemachtigde, heeft [gedaagde01] aangeschreven tot betaling van de openstaande facturen. Voor de facturen daterend van vóór 7 januari 2020 was dat terecht. [eiser01] maakt daarom terecht aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom niet terecht was zal de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het bedrag van de inmiddels door [gedaagde01] betaalde facturen, wat neerkomt op het minimumbedrag van € 40,00.
4.4.
[eiser01] maakt ook aanspraak op vergoeding van rente. Gesteld noch gebleken is waarom de betalingsvoorwaarden van de gemachtigde van [eiser01] van toepassing zouden zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst. Op grond van artikel 6:119 BW is [gedaagde01] wel wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim. In het onderhavige geval is [gedaagde01] in gebreke gesteld bij brief van vrijdag 27 augustus 2021, zodat [gedaagde01] in verzuim verkeert na afloop van de daarin gestelde termijn.
Als uitgangspunt geldt dat een brief op de tweede dag na verzending is bezorgd, waarbij een zondag, maandag of officiële feestdag niet meetellen als tussenliggende dag of dag van bezorging [1] . De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de brief is ontvangen op dinsdag 31 augustus 2021. Dat houdt in dat [gedaagde01] vanaf 16 september 2021 in verzuim verkeerde. De toewijsbare wettelijke rente, berekend tot en met 11 april 2022, bedraagt € 2,13.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- buitengerechtelijke incassokosten
40,00
- rente
2,13
+
Totaal
42,13
4.6.
Nu [gedaagde01] pas na dagvaarding en na de eerste zittingsdag tot betaling van de door hem verschuldigde hoofdsom is overgegaan, ziet de kantonrechter aanleiding om [gedaagde01] in de door [eiser01] gemaakte proceskosten te veroordelen, namelijk de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding en de griffierechten. De griffierechten worden gematigd tot het tarief behorende bij het bedrag van de verschuldigde facturen. Datzelfde geldt voor het salaris gemachtigde voor het opstellen van de dagvaarding. Omdat niemand namens [eiser01] op de mondelinge behandeling is verschenen, wordt daar geen salaris gemachtigde voor toegekend. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
39,00
(1 punt × € 39,00)
Totaal
274,22

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 42,13,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 274,22,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2016:2704, r.o. 3.5.3.