ECLI:NL:RBZWB:2023:4273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22/1365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete opgelegd aan belanghebbende met Poolse nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende, die de Poolse nationaliteit heeft en sinds 24 september 2020 ingeschreven staat op een Nederlands adres, een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.837 voor de periode van 24 september 2020 tot en met 13 september 2021. Tevens werd er een verzuimboete van hetzelfde bedrag opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een tolk. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet in zijn tegenbewijs is geslaagd. De rechtbank legt uit dat de inspecteur de naheffingsaanslag op basis van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 heeft opgelegd, en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto hem pas later ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank wijst erop dat de verklaring van de vader van de belanghebbende niet voldoende is om het tegenbewijs te leveren. De rechtbank concludeert dat de boete van € 1.837 passend en geboden is, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage op 19 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 24 september 2020 tot en met 13 september 2021 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.837 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 1.837 opgelegd (de boete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende bijgestaan door [tolk] als tolk en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende heeft de Poolse nationaliteit en staat met ingang van 24 september 2020 ingeschreven op een Nederlands adres in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.1.
Bij een controle op 14 september 2021 is geconstateerd dat belanghebbende met een motorrijtuig, merk [automerk], voorzien van het Poolse Kenteken [kenteken] (de auto) gebruik van de openbare weg heeft gemaakt. Voor de auto is voor het gebruik op de Nederlandse weg geen motorrijtuigenbelasting betaald. Van de controle is door de politie eenheid Oost-Brabant een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is de volgende verklaring van belanghebbende opgenomen: ‘
Ik heb nu een contract dus ik kan het gaan regelen dat ik een Nederlandse auto ga rijden’.
2.2.
Met dagtekening 3 november 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 1.837 en een verzuimboete van € 1.837. De nageheven motorrijtuigenbelasting heeft betrekking op de periode van 24 september 2020 tot en met 13 september 2021.
2.3.
Op 19 november 2021 heeft belanghebbende aangifte motorrijtuigenbelasting gedaan met als ingangsdatum 31 augustus 2021.
2.4.
De vader van belanghebbende heeft ten aanzien van de auto de volgende verklaring gegeven: ‘
Hierbij verklaar ik dat ik het voertuig van mijn zoon met kenteken [kenteken] (chassisnummer: [chassisnummer]) tot en met 29 augustus 2021 tot mijn feitelijke beschikking in Polen had. Mijn zoon had zijn voertuig in bruikleen gegeven aan mij.’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd en niet te hoog zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht opgelegd en niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
5. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) aan belanghebbende opgelegd. Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag moeten diverse stappen worden doorlopen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483 (het arrest van de HR).
5.1.
Eerst moet worden beoordeeld of het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
5.2.
Op grond van artikel 1 van de Wet MRB wordt motorrijtuigenbelasting geheven ter zake van het houden van een personenauto.
5.3.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.
5.4.
Hier doet zich de situatie voor dat geconstateerd is dat een als ingezetene van Nederland ingeschreven persoon gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met buitenlands kenteken zonder dat daarvoor Nederlandse motorrijtuigenbelasting is betaald. Op grond van de Wet MRB is het opleggen van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting daarvoor als uitgangspunt terecht.
5.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de inspecteur een juiste berekeningsperiode als uitgangspunt heeft genomen. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 24 september 2020 tot en met 13 september 2021. Deze periode is als uitgangspunt niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk als uitgangspunt worden berekend over de periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd (artikel 34 in combinatie met artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB).
5.6.
Tenslotte dient te worden beoordeeld of belanghebbende is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin belanghebbende houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet MRB. Belanghebbende heeft de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland had. Er zijn dan twee tegenbewijsmogelijkheden. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken (i) dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere datum dan 24 september 2020, en (ii) dat de auto belanghebbende in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Gelet op de rechtsoverwegingen 5.1.9, slotzin, en 5.7.2 van het arrest van de HR, moet onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.
5.7.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto pas met ingang van 30 augustus 2021 ter beschikking heeft gehad. De reden daarvoor is, dat de auto daarvoor gebruikt werd in Polen door de vader van belanghebbende. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een ondertekende verklaring door zijn vader overgelegd. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij op 19 november 2021 aangifte heeft gedaan voor de motorrijtuigenbelasting met als ingangsdatum 31 augustus 2021.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat de auto hem met ingang van een latere datum dan 24 september 2020 ter beschikking heeft gestaan óf dat de auto belanghebbende in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. De verklaring van de vader van belanghebbende is onvoldoende als tegenbewijs, nu deze niet wordt ondersteund door objectieve gegevens [1] . Daarnaast volgt uit de verklaring niet met ingang van welke datum de auto ter beschikking gesteld zou zijn aan de vader van belanghebbende. Ook het doen van aangifte motorrijtuigenbelasting kan belanghebbende niet baten, nu deze pas achteraf is opgemaakt en daarmee niet binnen veertien dagen na de aanvang van het tijdvak, zijnde de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland, is gedaan.
Verzuimboete
6. Nu de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting terecht is opgelegd, is sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB. De inspecteur kan op grond van artikel 37 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100%, met een maximum van € 5.278. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de door hem verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet voldaan. De boete is dan ook terecht opgelegd. Opmerking verdient daarbij dat opzet of schuld niet vereist is. Voor een boete is geen plaats wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake was.
6.1.
Het is aan de rechter om te beoordelen of de in een concreet geval opgelegde boete passend en geboden is. Bij deze beoordeling dient de rechter rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort ook dat de naheffingsaanslag is berekend met toepassing van het weerlegbare vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en het weerlegbare vermoeden van de duur van het houderschap in Nederland. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete te matigen. De boete van € 1.837 is passend en geboden.
6.2.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 28 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4593.