In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende, die de Poolse nationaliteit heeft en sinds 24 september 2020 ingeschreven staat op een Nederlands adres, een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.837 voor de periode van 24 september 2020 tot en met 13 september 2021. Tevens werd er een verzuimboete van hetzelfde bedrag opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een tolk. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet in zijn tegenbewijs is geslaagd. De rechtbank legt uit dat de inspecteur de naheffingsaanslag op basis van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 heeft opgelegd, en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto hem pas later ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank wijst erop dat de verklaring van de vader van de belanghebbende niet voldoende is om het tegenbewijs te leveren. De rechtbank concludeert dat de boete van € 1.837 passend en geboden is, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage op 19 juni 2023.