ECLI:NL:RBZWB:2023:4284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/02/396673 / HA ZA 22-184 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van assurantietussenpersoon voor schending zorgplicht bij wijziging polisdekking

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, die samen een maatschap vormden, en de Coöperatieve Rabobank. De eisers, gespecialiseerd in akker- en tuinbouw, hebben de Rabobank als assurantietussenpersoon ingeschakeld voor hun verzekeringsovereenkomst met Interpolis. De kern van het geschil betreft de wijziging van de polisvoorwaarden van de milieuschadeverzekering, waarbij dekking voor asbestschade werd uitgesloten. De eisers stelden dat de Rabobank tekortgeschoten was in haar zorgplicht door hen niet te informeren over deze wijziging, wat leidde tot aanzienlijke schade na een stormschade-incident in januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank inderdaad tekortgeschoten was in haar zorgplicht, omdat zij de eisers niet tijdig had gewaarschuwd voor de gevolgen van de wijziging in de polisvoorwaarden. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, inclusief schadevergoeding van € 245.655,50, deskundigenkosten van € 27.195,42 en buitengerechtelijke kosten van € 2.974,03, met wettelijke rente vanaf de schadedatum. De Rabobank werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/396673 / HA ZA 22-184
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [plaats01] ,
2.
[eiser sub 2],
te [plaats01] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk ‘ [eiser sub 1] ’ en ‘ [eiser sub 2] ’ en
hierna samen te noemen: ‘ [eisers] ’,
advocaat: mr. Th.S.A. Berkhout te Deurne,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘Rabobank’,
advocaat: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 28 september 2022, met de daarin genoemde stukken,
 de door [eisers] nagezonden producties 22 tot en met 25,
 de mondelinge behandeling van 31 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Door mr. Berkhout zijn spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is gespecialiseerd in akker- en tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn per januari 2016 een maatschap aangegaan. De maatschap is inmiddels vanwege de hoge leeftijd van [eiser sub 1] ontbonden. Het bedrijf wordt nu voortgezet door [eiser sub 2] Het bedrijf is gelegen in [plaats01] en bestaat uit zeven stallen en een woonhuis.
2.2.
Rabobank is de assurantietussenpersoon van [eisers] .
2.3.
[eisers] heeft met tussenkomst van Rabobank een verzekeringsovereenkomst gesloten met Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: ‘Interpolis’), genaamd [naam01] (hierna: ‘ [naam01] ’). Onder de [naam01] zijn de gebouwen van [eisers] verzekerd tegen brand, storm en hagel. De verzekerde gebouwen zijn op de [naam01] aangeduid als gebouw 101 (schuur), 102 kalverenstal (bergplaats), 103 varkensstal (bergplaats), 104 varkensstal, 105 kalverenstal (bergplaats), 107 stal. Ook is sprake van een uitgebreide milieuschadedekking. Voor de milieuschadedekking bestaan drie gradaties: 1. Milieudekking Basis, 2. Milieudekking Uitgebreide Evenementen en 3. Milieudekking Top. [eisers] is verzekerd onder Milieudekking Top.
2.4.
Tot 1 januari 2016 waren op de [naam01] de Verzekeringsvoorwaarden [naam01] versie 5.3 van toepassing.
2.5.
Vanaf 1 januari 2018 waren op de [naam01] de Verzekeringsvoorwaarden [naam01] versie 5.7 van toepassing. In deze versie is – in tegenstelling tot versie 5.3 – dekking voor verontreiniging die is veroorzaakt door of verband houdt met asbest, uitgesloten.
2.6.
Op 18 januari 2018 is schade aan de gebouwen van [eisers] ontstaan door storm. Onder andere zijn er tientallen asbesthoudende golfplaten van de gebouwen van [eisers] gewaaid en ook aan luchtkokers ontstond schade.
2.7.
In de nacht van 6 op 7 februari 2018 is verdere schade ontstaan aan de gebouwen van [eisers] door vorst. Door de vorst is de coatinglaag van de daken verder beschadigd.
2.8.
In februari 2018 heeft Interpolis een schaderapport opgemaakt. Interpolis heeft [eisers] daarna laten weten dat geen dekking wordt verleend tegen stormschade aan de gebouwen.
2.9.
[eisers] heeft daarop [deskundige01] B.V. (hierna: ‘ [deskundige01] ’) ingeschakeld. In opdracht van [deskundige01] heeft [bedrijf01] B.V. op 12 maart 2018 een adviesrapport uitgebracht over de wettelijke eisen bij het saneren van de asbesthoudende daken op de gebouwen van [eisers] . Ook in opdracht van [deskundige01] heeft [bedrijf02] B.V. op 13 maart 2018 een asbestinventarisatierapport uitgebracht. [bedrijf02] heeft [eisers] geadviseerd de daken op korte termijn te laten saneren.
2.10.
Op 13 april 2018 heeft [eisers] bij Interpolis aanspraak gemaakt op verzekeringsdekking onder de milieuschadeverzekering vanwege de aanwezigheid en verspreiding van asbest.
2.11.
Op 18 januari 2019 heeft Interpolis [eisers] laten weten toch dekking te verlenen voor de stormschade aan de gebouwen 104 varkensstal en 105 kalverenstal (bergplaats) voor een bedrag van € 16.352,00 exclusief btw.
2.12.
Interpolis heeft te kennen gegeven onder de milieuschadeverzekering geen dekking te verlenen voor verontreiniging die is veroorzaakt door of verband houdt met asbest, onder verwijzing naar versie 5.7 van de polisvoorwaarden.
2.13.
[eisers] heeft [bedrijf03] B.V. ingeschakeld voor een bodemonderzoek vanwege de asbestverspreiding vanaf de asbestdaken. Uit het rapport van [bedrijf03] blijkt dat op het perceel van [eisers] sprake is van ernstige bodemverontreiniging.
2.14.
Per e-mail van 14 augustus 2020 heeft [eisers] bij Interpolis (nogmaals) gesommeerd dekking te verlenen voor de schade door de bodemverontreiniging. Interpolis heeft dekking (wederom) afgewezen, onder verwijzing naar versie 5.7 van de polisvoorwaarden.
2.15.
Bij brieven van 9 en 11 maart 2021 heeft [eisers] Rabobank erop gewezen dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht door [eisers] niet te wijzen op de wijziging in de polisvoorwaarden ten aanzien van de asbestdekking. [eisers] heeft Rabobank aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
2.16.
Rabobank heeft in het geheel niet gereageerd.
2.17.
Op 8 april 2022 heeft [eisers] Rabobank gedagvaard.

3.Wat vorderen partijen?

3.1.
[eisers] vordert – samengevat:
I. een verklaring voor recht dat Rabobank tegenover [eisers] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en daarom aansprakelijk is voor de door [eisers] daardoor geleden schade,
II. Rabobank te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 245.655,50 exclusief btw aan schadevergoeding, te vermeerderen met de btw en de wettelijke rente,
III. Rabobank te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 27.195,42 exclusief btw aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de btw en de wettelijke rente,
IV. Rabobank te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 2.974,03 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de btw en de wettelijke rente,
V. Rabobank te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Rabobank voert verweer. Rabobank vindt dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen en dat [eisers] in de kosten van deze procedure moet worden veroordeeld.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Wat vindt de rechtbank?

De vordering van [eiser sub 1] wordt afgewezen
4.1.
In de dagvaarding hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] samen de vorderingen ingesteld. Maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser sub 1] geen partij meer is in de procedure. [eiser sub 1] heeft namelijk zijn vorderingsrecht op Rabobank aan [eiser sub 2] verkocht (juridisch: ‘cessie’). [eiser sub 2] heeft daartoe een ondertekende akte van cessie overgelegd. Rabobank heeft de cessie niet betwist. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiser sub 1] afwijzen en zal hierna beslissen op de vordering van [eiser sub 2]
Rabobank is tekortgeschoten in haar zorgplicht
4.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Rabobank is tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon. Hij stelt dat Rabobank heeft nagelaten [eisers] te informeren over wijzigingen in de polisvoorwaarden van de milieuschadeverzekering die gaan over asbestschade. Tot en met versie 5.3 van de polisvoorwaarden was [eisers] verzekerd tegen verontreiniging die is veroorzaakt door of verband houdt met asbest. Vanaf versie 5.4 per januari 2016 is deze dekking voor asbestschade beperkt. Ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis op 18 januari 2018 gold versie 5.7 van de polisvoorwaarden, waarin dekking voor asbestschade is uitgesloten. Om die reden heeft Interpolis dekking voor de door [eisers] geclaimde schade geweigerd. Maar Rabobank heeft [eisers] nooit geattendeerd of gewaarschuwd voor het ontbreken van polisdekking voor asbestschade vanaf polisvoorwaarden versie 5.3 en verder. [eisers] ging er dus vanuit dat zijn schade vanwege de asbestverontreiniging door Interpolis zou worden vergoed, wat nu niet het geval blijkt te zijn. [eisers] houdt Rabobank daarom op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft geleden. Die schade begroot [eisers] op een bedrag van € 245.655,50 exclusief btw.
4.3.
Rabobank betwist alle aansprakelijkheid. Rabobank vindt dat zij niet is tekort geschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon om de volgende redenen. Rabobank heeft [eisers] voldoende gewaarschuwd voor de voorwaardenwijziging per januari 2016. Rabobank heeft namelijk eind december 2015 alle agrarische [naam01] -verzekerden die asbest op hun bedrijf hebben een brief gestuurd waarin de gevolgen van de nieuwe voorwaarden per januari 2016 zijn uitgelegd. Daarin is ook uitgelegd dat de milieuschadeverzekering alleen geldt voor schade afkomstig van gebouwen die onder de gebouwenverzekering zijn verzekerd: er bestaat dus een koppeling tussen de milieuschadeverzekering en de gebouwenverzekering. Bij vier gebouwen van [eisers] was stormschade al sinds 2006 uitgesloten, omdat de daken van die gebouwen onvoldoende waren gezekerd. Omdat voor die vier gebouwen geen dekking onder de gebouwenverzekering bestaat, bestaat ook geen dekking onder de milieuschadeverzekering.
Rabobank besprak iedere drie jaar de verzekeringen met [eisers] . Tijdens die gesprekken werden aan de hand van verzekeringskaarten de te verzekeren risico’s besproken en bepaalde [eisers] voor welke risico’s hij al dan niet verzekerd wilde blijven. De verzekeringskaarten fungeerden als gespreksverslag en zijn na afloop van de gesprekken naar [eisers] toegestuurd. Het is aan [eisers] om die verzekeringskaarten te lezen en Rabobank vragen te stellen als er iets onduidelijk is. Tot slot heeft te gelden dat ook Interpolis [eisers] heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van de nieuwe polisvoorwaarden, zo stelt Rabobank.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat Rabobank niet heeft voldaan aan haar zorgplicht als assurantietussenpersoon en overweegt daartoe het volgende. Op grond van artikel 7:401 BW moet een opdrachtnemer (in dit geval Rabobank) bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. In rechtspraak is deze wetsbepaling verder uitgewerkt. Een assurantietussenpersoon moet bij de uitoefening van zijn beroep tegenover zijn opdrachtgever de zorg in acht nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht [1] . De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover kenbaar voor de tussenpersoon [2] . De assurantietussenpersoon behoort te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak hoort dat de assurantietussenpersoon uit eigen beweging [3] de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op gevolgen die bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking [4] . Van de assurantietussenpersoon mag een actieve en voortdurende bemoeienis met de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen worden verwacht [5] . Een concrete, voor de assurantiepersoon bekende, aanleiding moet hem aanzetten tot het nemen van actie. De zorgplicht van de assurantietussenpersoon brengt mee dat hij niet kan stilzitten waar hij behoort te handelen. Het verzekeringsbemiddelingstraject valt uiteen in een aantal onderdelen: het adviestraject, het bemiddelingstraject en het nazorgtraject. De zorgplicht strekt zich uit tot al deze trajecten. Door de zorgplicht is een assurantietussenpersoon meer dan alleen een ‘doorgeefluik’ [6] . De assurantietussenpersoon moet dus waarschuwen voor een tussentijdse wijziging van een dekkingsbepaling. Kortom, de assurantietussenpersoon moet voldoende indringend en volledig waarschuwen over de omvang van de verplichtingen die volgen uit de dekkingsclausule en over de gevolgen bij het niet-nakomen daarvan.
4.5.
Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan [eisers] om te stellen en bewijzen dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden. [eisers] is namelijk degene die zich op de rechtsgevolgen van de zorgplichtschending door Rabobank beroept. In tegenstelling tot wat [eisers] stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat op Rabobank een verzwaarde stelplicht rust.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat er een verschil bestaat tussen de polisvoorwaarden versie 5.3 en 5.7, in die zin dat in versie 5.3 nog wel dekking bestond voor verontreiniging die is veroorzaakt door of verband houdt met asbest en in versie 5.7 niet meer. Voor zover thans een koppeling bestaat tussen de milieuschadeverzekering en de gebouwenverzekering, heeft [eisers] onbetwist gesteld dat die koppeling nog niet in versie 5.3 stond, maar pas vanaf versie 5.4 in de polisvoorwaarden is opgenomen, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De stelling van [eisers] dat Rabobank hem niet over deze wijzigingen in de polisvoorwaarden heeft geïnformeerd, komt naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast te staan. Allereerst is de brief van Rabobank van december 2015 [7] onvoldoende. Die brief is namelijk ongeadresseerd en [eisers] betwist deze brief te hebben ontvangen. Rabobank heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat deze brief een algemene brief is die naar alle [naam01] -verzekerden is verstuurd en dat enkel de ongeadresseerde versie van deze brief in het automatiseringssysteem kon worden teruggevonden. [eisers] betwist de brief te hebben ontvangen. De rechtbank kan niet vaststellen dat deze brief daadwerkelijk naar [eisers] is verzonden, dat [eisers] deze brief heeft ontvangen en dat [eisers] kennis heeft genomen of had kunnen nemen van de inhoud ervan. Rabobank heeft op dit punt geen bewijs aangeboden. Daar komt nog bij dat in de brief enkel wordt gewaarschuwd voor de wijzigingen van de polisvoorwaarden versie 5.3 naar versie 5.4 per 1 januari 2016. Niet is gebleken dat Rabobank [eisers] heeft gewaarschuwd voor de inhoud van versie 5.7 van de polisvoorwaarden. De brief van december 2015 waar Rabobank naar verwijst is dus onvoldoende om aan te nemen dat Rabobank [eisers] op de gevolgen van de dekkingswijziging heeft gewezen. Ook de door Rabobank overgelegde verzekeringskaarten zijn hiertoe onvoldoende. [eisers] betwist dat iedere drie jaar een gesprek met Rabobank heeft plaatsgevonden. Uit de verzekeringskaarten [8] blijkt deze frequentie ook niet. Uit de verzekeringskaarten blijkt verder niet dat de wijziging in de asbestdekking per versies 5.3 en verder met [eisers] is besproken. Evenmin blijkt uit de verzekeringskaarten welke adviezen Rabobank naar aanleiding van de dekkingswijziging aan [eisers] heeft gegeven en welke keuzes [eisers] aan de hand van die adviezen heeft gemaakt. Tot slot kan het verweer van Rabobank dat [eisers] ook vanuit Interpolis jaarlijks de nieuwe polisvoorwaarden toegestuurd heeft gekregen, niet slagen. De omstandigheid dat [eisers] van Interpolis polisvoorwaarden toegestuurd krijgt, doet niets af aan de verplichting van Rabobank om [eisers] uit eigen beweging te informeren.
4.7.
Van Rabobank had wel mogen worden verwacht dat zij [eisers] op deze wijzigingen/gevolgen had gewezen. Van belang daarbij is dat [eisers] al jaren een totaalrelatie van Rabobank is: Rabobank is voor [eisers] het aanspreekpunt voor al zijn verzekeringen en bankzaken. Van Rabobank mag worden verwacht dat zij het bedrijf, de belangen en de risico’s van [eisers] kent. Vaststaat dat Rabobank wist dat er asbest op de gebouwen van [eisers] aanwezig was. [eisers] heeft Rabobank ingeschakeld om een passende milieuschadeverzekering voor asbestverontreiniging te verkrijgen. [eisers] heeft daarbij gekozen voor een verzekering met de meest uitgebreide module: de Milieudekking Top. Tot de poliswijziging per januari 2016 (tot en met versie 5.3) zou, zo stellen partijen, de claim van [eisers] onder de milieuschadeverzekering daadwerkelijk gedekt zijn geweest. Daaruit kan worden afgeleid dat [eisers] zo veel als mogelijk tegen de risico’s van asbestverontreiniging verzekerd wilde zijn. Rabobank wist dit, althans had dit op grond van bovenstaande omstandigheden moeten weten. Niet is gebleken dat [eisers] op enig moment ervoor heeft gekozen zich tegen bepaalde asbestrisico’s niet meer te verzekeren.
4.8.
Daarnaast is van belang dat de gebouwen- en milieuschadeverzekering van [eisers] uitgebreide en gecompliceerde verzekeringsproducten zijn. Uit de polisbladen volgt dat de [naam01] -verzekering een groot aantal verzekerde zaken omvat, waarbij per rubriek verschillende clausules en eigen risico’s gelden. In het geval sprake is van zo’n gecompliceerd verzekeringsproduct mag van Rabobank worden verwacht dat zij [eisers] op wijzigingen in de polisvoorwaarden attendeert. Dat geldt te meer omdat Rabobank ervan op de hoogte was, althans had moeten zijn dat [eisers] zo volledig mogelijk tegen de risico’s van asbestverontreiniging verzekerd wenste te zijn.
4.9.
Tot slot is van belang dat Rabobank het risico op schade bij [eisers] eenvoudig had kunnen voorkomen als zij haar zorgplicht in acht had genomen. Rabobank had op vrij eenvoudige wijze [eisers] voor de ingrijpende wijziging in de verzekeringsdekking kunnen waarschuwen, hem alternatieven kunnen voorhouden en hem daarover kunnen adviseren. Hierbij is voor de vraag of sprake is van een zorgplichtschending niet relevant de vraag of het overstappen naar een andere verzekeraar daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoorde. Rabobank had [eisers] moeten informeren, zodat [eisers] in de gelegenheid zou zijn gesteld om te onderzoeken of overstappen naar een andere verzekeraar tot de mogelijkheden behoorde. Deze vraag is wel relevant voor de beoordeling van de causaliteit tussen de tekortkoming van Rabobank en het ontbreken van dekking voor asbestschade bij [eisers] . Die causaliteitsvraag komt hierna vanaf rechtsoverweging 4.11 aan de orde.
4.10.
Op grond van bovenstaande is de conclusie dat Rabobank is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgverplichtingen richting [eisers] .
Causaal verband
4.11.
[eisers] stelt dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van Rabobank en de door hem geleden schade. [eisers] was namelijk niet geconfronteerd geweest met een niet-gedekte schade door Interpolis, als Rabobank haar taak en zorgplicht als assurantietussenpersoon op de juiste wijze had uitgevoerd. Als Rabobank [eisers] tijdig voor de wijziging in de polisvoorwaarden had gewaarschuwd, had [eisers] een andere verzekering afgesloten die de asbestschade wel had gedekt. [eisers] had de schade dan niet zelf hoeven dragen, zo stelt [eisers] .
4.12.
Rabobank voert verweer. Volgens Rabobank bestaat geen causaal verband tussen haar tekortkoming en de schade van [eisers] . De rechtbank begrijpt de verweren van Rabobank als volgt:
Rabobank heeft [eisers] gewezen op het bestaan van de directe koppeling tussen de gebouwenverzekering en de milieuschadeverzekering. Ook heeft Rabobank [eisers] erop gewezen dat bij vier gebouwen van [eisers] stormschade was uitgesloten, omdat de daken van die gebouwen onvoldoende waren gezekerd. [eisers] heeft de daken niet alsnog voldoende gezekerd. [eisers] heeft er dus bewust voor gekozen niet onder de gebouwenverzekering verzekerd te zijn. De schade van [eisers] is dus niet ontstaan door de zorgplichtschending van Rabobank, maar door het ontbreken van dekking onder de gebouwenverzekering;
[eisers] heeft er bewust voor gekozen het asbest niet tijdig te (laten) saneren. De schade is dus niet ontstaan door de zorgplichtschending van Rabobank, maar door het eigen handelen van [eisers] ;
voor [eisers] zou een overstap naar een andere verzekeraar die nog dekking voor asbestschade had verleend niet of nauwelijks mogelijk zijn geweest. Ook andere verzekeraars hadden de dekking voor asbestschade al beperkt. [eisers] had dus dezelfde schade gehad als Rabobank haar zorgplicht wel was nagekomen.
4.13.
De rechtbank volgt het eerste verweer van Rabobank niet. Zoals in rechtsoverweging 4.6. is overwogen, komt voldoende vast te staan de stelling van [eisers] dat Rabobank hem niet over de wijzigingen in de polisvoorwaarden per versie 5.4 en verder heeft geïnformeerd. Voor zover al een koppeling tussen de milieuschadeverzekering en de gebouwenverzekering zou bestaan, staat dus niet vast dat Rabobank [eisers] over die koppeling heeft geïnformeerd. Het causaal verband is daarmee gegeven. De discussie tussen partijen of de koppeling tussen de gebouwen- en milieuschadeverzekering daadwerkelijk bestaat, kan daarom in het midden worden gelaten.
4.14.
Ook het tweede verweer van Rabobank kan niet slagen. Niet gesteld of gebleken is dat [eisers] door Interpolis verplicht was de asbestdaken voor een bepaalde datum te saneren. [eisers] mocht er daarom vanuit gaan dat hij in januari 2018 verzekerd was tegen de risico’s van asbestverontreiniging. Een verzekerde die ervan uit mag gaan dat hij tegen bepaalde risico’s is verzekerd, kan niet worden tegengeworpen dat hij de risico’s waarop de verzekering ziet, niet zelf heeft weggenomen. Tegen die risico’s heeft de verzekerde zich juist willen verzekeren. Dit verweer van Rabobank is daarom onbegrijpelijk.
4.15.
Het derde verweer van Rabobank dat overstappen naar een andere verzekeraar niet of nauwelijks tot de mogelijkheden behoorde, volgt de rechtbank niet. De juistheid van dit verweer komt niet vast te staan. [eisers] heeft namelijk stukken overgelegd van ASR Schadeverzekering N.V. van 2 februari 2022 en 10 december 2022 [9] , waaruit blijkt dat ASR asbestschade afkomstig uit dak- en gevelbeplating in ieder geval tot 1 januari 2025 zou hebben gedekt. Het was voor [eisers] kennelijk dus mogelijk naar een andere verzekeraar over te stappen. [eisers] heeft gesteld dat hij daadwerkelijk naar een andere verzekeraar zou zijn overgestapt; Rabobank heeft die stelling niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van die stelling. De rechtbank acht die stelling bovendien aannemelijk, omdat [eisers] voor de milieuschadeverzekering een Topdekking had afgesloten. Daaruit volgt dat het voor [eisers] belangrijk was om goed verzekerd te zijn tegen de huidige schade.
4.16.
Op grond van bovenstaande staat het causaal verband tussen de zorgplichtschending van Rabobank en de door [eisers] geleden schade vast. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
Schade
4.17.
[eisers] stelt dat de direct door hem geleden schade door het ontbreken van dekking onder de milieuverzekering € 239.805.50 excl. btw bedraagt. Dat zijn de begrote kosten voor asbestsanering en voor vervanging van de daken. Daar komen bij de kosten voor het rooien en het vervolgens terug planten van 13 bomen, voor een bedrag van € 5.850,00 excl. btw. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eisers] naar het schaderapport van [deskundige01] van 11 december 2019 [10] . Het totale schadebedrag komt daarmee op € 245.655,50 excl. btw. [eisers] vordert betaling van dit bedrag, te vermeerderen met btw.
4.18.
Rabobank betwist de door [eisers] gestelde schade. In het rapport van [deskundige01] van 11 december 2019 is zowel een schadeberekening opgenomen van [deskundige01] B.V. (volgens de offerte van [bedrijf04] ) als een schadeberekening van [bedrijf03] B.V. Beide bedrijven hebben de schade op verschillende wijzen berekend, zonder enige onderbouwing. Voorts is geen rekening gehouden met het schadebedrag dat volgens de berekeningswijze uit de polisvoorwaarden door Interpolis zou zijn uitgekeerd. De door [eisers] geleden schade kan maximaal de uitkering zijn die [eisers] van Interpolis zou hebben ontvangen als [eisers] wel verzekerd zou zijn geweest voor de asbestschade. Van belang hierbij is dat Interpolis vanwege slijtage van de gebouwen van [eisers] de waardebepaling van de gebouwen op vervangings- of verkoopwaarde heeft gezet en niet op herbouwwaarde. De waarde van de asbestdaken is overigens nihil. De omvang van de schade is dus niet aangetoond, althans wordt betwist, zo stelt Rabobank.
4.19.
De rechtbank begrijpt dat [eisers] zijn schadebedrag baseert op de offerte van [bedrijf03] . Die offerte komt de rechtbank redelijk voor. De redelijkheid van de offerte wordt ondersteund door de offerte van [bedrijf04] . [bedrijf04] begroot de totale schade namelijk op een hoger bedrag (€ 256.226,00 excl. btw) dan [bedrijf03] dat doet (€ 245.655,50 excl. btw). [eisers] heeft gesteld dat de schadeberekening volgens de polisvoorwaarden van Interpolis heeft plaatsgevonden. Hoewel Rabobank zich verweert met de stelling dat dat niet zo is, heeft zij in het geheel niet gesteld hoe de schadeberekening volgens haar dan wel had moeten plaatsvinden. Dit verweer van Rabobank tegen de offerte van [bedrijf03] is daarom te mager. Ook het verweer van Rabobank dat in de schadeberekening rekening moet worden gehouden met de vervangings- of verkoopwaarde en niet met de herbouwwaarde, gaat niet op. [eisers] heeft dit verweer tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd weerlegd door te stellen dat de schade niet onder de gebouwenverzekering, maar onder de milieuschadeverzekering wordt geclaimd en dat onder de milieuschadeverzekering geen herbouwwaarde is gedefinieerd waarmee de waarde van de asbestdaken nihil zou zijn. [eisers] heeft daarbij aangevoerd dat Interpolis op grond van de milieuschadeverzekering gehouden is om dekking te verlenen voor de kosten die verband houden met (i) de asbestsanering op het perceel van [eisers] , (ii) de kosten van verwijdering van de asbesthoudende daken en (iii) de kosten van het vervangen van deze daken. Rabobank heeft daartegen geen verweer gevoerd. Sterker nog: Rabobank heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling aan [eisers] nagevraagd en bevestigd gekregen dat [eisers] zijn schade claimt onder de milieuschadeverzekering en niet onder de gebouwenverzekering, reden waarom Rabobank aangaf de gebouwenverzekering buiten beschouwing te laten.
4.20.
Gelet op voorgaande volgt de rechtbank de schadeonderbouwing zoals [eisers] die in het geding heeft gebracht voor het gevorderde bedrag van € 245.655,50 excl. btw.
Geen eigen schuld van [eisers]
4.21.
Rabobank stelt dat [eisers] eigen schuld heeft aan het ontstaan van zijn financiële schade. Rabobank voert aan dat [eisers] is gewezen op het bestaan van de stormuitsluiting onder de gebouwenverzekering (vanwege het onvoldoende zekeren van zijn gebouwen) en op de gevolgen daarvoor voor de dekking van asbestschade onder de milieuschadeverzekering. Dat volgt uit de verzekeringskaarten en de brieven van de bank. [eisers] heeft er zelf voor gekozen geen actie te ondernemen door de gebouwen alsnog te zekeren of het asbest tijdig te saneren. Er had een meer actieve houding van [eisers] mogen worden verwacht. De schade dient dan ook voor rekening van [eisers] te blijven, zo stelt Rabobank.
4.22.
[eisers] betwist dat hij eigen schuld heeft aan het ontstaan van zijn financiële schade. Van [eisers] als leek op het gebied van verzekeringen kan niet worden verwacht dat hij de polisvoorwaarden van de verschillende verzekeringen begrijpt zonder uitleg van Rabobank. Juist voor deze uitleg heeft [eisers] Rabobank ingeschakeld, zo stelt [eisers] .
4.23.
De rechtbank heeft onder rechtsoverwegingen 4.6, 4.7, 4.15 en 4.16 al overwogen dat de juistheid van deze stellingen van Rabobank niet komt vast te staan. Deze stellingen kunnen daarom ook niet slagen in het kader van de eigenschuldvraag van [eisers] . Van eigen schuld aan de zijde van [eisers] is daarom geen sprake, zodat het volledige schadebedrag van € 245.655,50 excl. btw. voor rekening van Rabobank komt.
Expertisekosten
4.24.
[eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken voor het inschakelen van de experts [deskundige01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] in verband met de vaststelling van zijn schade. [eisers] verwijst naar de door hem overgelegde facturen [11] met een totaalbedrag van € 27.195,42 excl. btw.
4.25.
Rabobank maakt bezwaar tegen deze gevorderde kosten. In deze facturen zijn namelijk kosten verdisconteerd die niet voor rekening van Interpolis en dus ook niet voor rekening van Rabobank komen. Er is ook niet overlegd met Interpolis over het inschakelen van deskundigen. Tot slot zijn de kosten van [deskundige01] niet verifieerbaar, zo stelt Rabobank.
4.26.
Artikel 6:96 lid 2 sub b BW bepaalt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking komen. [eisers] heeft experts [deskundige01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] moeten inschakelen om de aansprakelijkheid van Rabobank en zijn schade vast te stellen. Gelet op de complexiteit van de discussie tussen partijen en de omvang van het schadebedrag, vindt de rechtbank zowel het inschakelen van deze deskundigen als de omvang van de door hen in rekening gebrachte kosten redelijk. Het verweer van Rabobank doet hier niet aan af. Artikel 6:96 BW staat immers los van de wijze van schadevaststelling en de hoogte van de kosten daarvan op basis van de polisvoorwaarden van Interpolis. Die gevorderde kosten van in totaal € 27.195,42 excl. btw zullen daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.27.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 2.974,03 excl. btw op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. [eisers] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht. Hij stelt dat er besprekingen en correspondentie is geweest. De gemaakte kosten hebben niet slechts gediend ter voorbereiding van de huidige procedure, wat alleen al volgt uit alle correspondentie gedurende meerdere jaren voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding, zo stelt [eisers] .
4.28.
Rabobank verweert zich tegen toewijzing van de buitengerechtelijke kosten. Eventueel gemaakte kosten hebben volgens de Rabobank gediend ter instructie van de zaak, waarvoor de gebruikelijke kostenveroordeling van artikel 241 Rv al een vergoeding inhoudt. Voor zover dat anders mocht zijn, is niet gebleken dat die eventueel gemaakte kosten redelijk van omvang zijn en in redelijkheid zijn gemaakt, zo stelt Rabobank.
4.29.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering tot schadevergoeding van [eisers] valt niet onder het toepassingsbereik van het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ (hierna: ‘het Besluit’). De rechtbank zal daarom de gevorderde buitengerechtelijke kosten toetsen aan de oriëntatiepunten zoals opgenomen in het ‘Rapport BGK-integraal’, met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan moet worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is gebleken dat aan dit vereiste is voldaan, omdat [eisers] onbetwist heeft gesteld dat alleen al uit de jarenlange correspondentie blijkt dat de gemaakte kosten niet alleen dienden ter voorbereiding van de huidige procedure. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.974,03 excl. btw daarom toewijzen.
Btw
4.30.
De door [eisers] gevorderde btw over voornoemde bedragen wordt afgewezen, omdat [eisers] niet heeft gesteld dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht heeft.
Rente
4.31.
Tot slot vordert [eisers] wettelijke rente over het schadebedrag van € 245.655,50 excl. btw vanaf de schadedatum (18 januari 2018, althans 7 februari 2018), althans vanaf de dag waarop [eisers] Rabobank aansprakelijk heeft gesteld (9 maart 2021, althans 11 maart 2021), althans vanaf de dag dat Rabobank in verzuim verkeert (24 maart 2021, althans 26 maart 2021), althans vanaf de dag van de dagvaarding.
4.32.
Rabobank heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de verschillende ingangsdata van de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf de schadedatum van 18 januari 2018.
Proceskosten
4.33.
Rabobank is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
Totaal
7.692,03
4.34.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering van [eiser sub 1] af,
5.2.
verklaart voor recht dat Rabobank tegenover [eiser sub 2] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en daarom aansprakelijk is voor de door [eiser sub 2] daardoor geleden schade,
5.3.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser sub 2] van een schadevergoeding van € 245.655,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 januari 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser sub 2] van een bedrag van € 27.195,42 aan deskundigenkosten,
5.5.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser sub 2] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.974,03,
5.6.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.692,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 173,00 aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Rabobank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
  • en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hartman als griffier.

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2011:BQ7062 (conclusie [naam02] )
7.productie 19 aan de zijde van Rabobank
8.productie 6 en 9 aan de zijde van Rabobank
9.productie 24 en 25 aan de zijde van [eisers]
10.productie 20 aan de zijde van [eisers]
11.productie 21 aan de zijde van [eisers]