ECLI:NL:RBZWB:2023:4298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023, in de zaak tussen eiseres en het UWV, staat de beëindiging van de WIA-uitkering centraal. Eiseres, die eerder als orderpicker/productiemedewerker werkte, had zich op 21 april 2016 ziek gemeld. Het UWV had haar in 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar stelde later vast dat zij per 15 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 24 december 2020. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, stellende dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten.

De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres op de datum van de beëindiging van de uitkering minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante medische informatie had meegewogen. Eiseres had aangevoerd dat haar psychische en fysieke klachten onvoldoende waren erkend, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid op een overtuigende wijze hadden gemotiveerd. De rechtbank wees het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af, omdat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht had besloten de WGA-loonaanvullingsuitkering te beëindigen. Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn met veertien maanden leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,-, waarvan het UWV en de Staat ieder een deel moesten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/17

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Aan het geding in zaak BRE 22/17 hebben verder deelgenomen:

[naam werkgever] , gevestigd in [plaatsnaam 2] , derde partij (hierna: werkgever)

(gemachtigde: mr. M.E.C. Koot),
en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: Staat).

Inleiding

Het UWV heeft eiseres laten weten dat de maximumduur van haar loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) is bereikt en dat zij vanaf 15 april 2020 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Het UWV heeft het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 15 april 2020 minder dan 35%, namelijk 0%, arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft de WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd met ingang van 24 december 2020.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 11 november 2020 (het bestreden besluit).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B).
De werkgever heeft verklaard als derde partij aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak zo weinig mogelijk medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van de werkgever.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres werkte als orderpicker/productiemedewerker voor 38,50 uur per week. Op 21 april 2016 meldde zij zich ziek voor deze werkzaamheden. Het UWV heeft eiseres ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV het ziekengeld gestopt per 21 mei 2017, omdat eiseres met voorbeeldfuncties meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het UWV heeft eiseres vanaf 22 mei 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Eiseres heeft vervolgens doorgegeven vanaf 16 juni 2017 ziek te zijn, waarop het UWV weer ziekengeld heeft toegekend. Vanaf 15 mei 2018 heeft het UWV eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in oktober 2018 en augustus 2019 is de mate van arbeidsongeschiktheid niet gewijzigd.
2. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres op 15 april 2020 minder dan 35%, namelijk 0%, arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 24 december 2020 te beëindigen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 11 augustus 2020. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 augustus 2020.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige van 26 augustus 2020.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat er een onjuist beeld is verkregen van haar medische aandoeningen en beperkingen. Eiseres vindt het inconsistent dat het UWV in mei 2018 en augustus 2019 heeft beoordeeld dat gelet op haar psychische klachten sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar dat het UWV in 2020 heeft geoordeeld dat sprake is van psychische klachten die grotendeels in remissie zijn. Volgens eiseres is niet gebleken van een significante verbetering van het psychisch functioneren. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op een verslag van een behandelaar van 13 juli 2021 waarin een diagnose is gesteld. [1] Eiseres vindt verder dat het UWV informatie had moeten opvragen bij haar behandelaren, gelet op de wijziging in de beoordeling en de door eiseres ervaren klachten. Eiseres verzoekt de rechtbank om een medisch deskundige te benoemen om de psychische klachten te beoordelen. Ten aanzien van de fysieke klachten stelt eiseres dat het onbekend is wat er is gebeurd met de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie over deze klachten. Eiseres meent dat onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke klachten. Eiseres had persisterende fysieke klachten en veel pijn en krachtsverlies. De fysieke belastbaarheid zoals aangenomen door het UWV is volgens eiseres dan ook niet duidelijk en onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op twee medische stukken van haar behandelaren.
7. Verder stelt eiseres dat als gevolg van het onjuiste beeld van de aandoeningen en beperkingen zij ten onrechte geschikt is geacht voor het verrichten van de geselecteerde functies. Ook als uitgegaan wordt van de aangenomen beperkingen acht eiseres de geduide functies ongeschikt. De functies (sbc-code 111180) Medior soldering operator, (sbc-code 2670510) Medewerker handsolderen, (sbc-code 111220) Medewerker logistiek, (sbc-code 271093) Handmatig uitvoerder afwerking en (sbc-code 111010) Medewerker bloemzaadproductie zijn volgens eiseres niet geschikt gelet op de sociale en fysieke belasting in deze functies.
8. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijk termijn.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres vanaf 24 december 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 24 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van het dossier. Hij heeft eiseres gezien en onderzocht op een spreekuur. Ook heeft hij informatie opgevraagd bij de behandelaar. De verzekeringsarts heeft aangegeven de belastbaarheid aan te zullen passen, als de informatie daartoe aanleiding geeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de verzekeringsarts in deze informatie geen aanleiding heeft gezien de belastbaarheid aan te passen omdat de verzekeringsarts niet meer over deze informatie gerapporteerd heeft. Verder blijkt uit het rapport van 22 april 2021 dat de verzekeringsarts B&B in beroep deze informatie kenbaar heeft meegewogen. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat met het vaststellen van de belastbaarheid al rekening is gehouden met de aandoening die uit de informatie blijkt. Anders dan eiseres vindt de rechtbank dat de verzekeringsartsen de medische informatie daarmee voldoende duidelijk hebben meegewogen in hun beoordeling. Wat betreft het opvragen van nadere informatie van behandelaren merkt de rechtbank op dat een verzekeringsarts in principe uit mag gaan van zijn eigen beoordeling. Het opvragen van informatie is aangewezen wanneer er sprake is van een behandeling, waarvan verwacht wordt dat dit significant effect heeft op de belastbaarheid of als de behandelaar een beredeneerd afwijkend oordeel over de belastbaarheid heeft. De rechtbank maakt uit het rapport van de verzekeringsarts op dat naast tweewekelijkse begeleiding en de onderzoeken van de behandelaar waar al informatie bij is opgevraagd, van andere behandeling niet is gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een van de genoemde situaties waarbij door de verzekeringsarts informatie opgevraagd dient te worden. De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsarts op een zorgvuldig en duidelijke manier alle bekende klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
11. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsartsen de medische belastbaarheid van eiseres op 24 december 2020 in de rapporten van 11 augustus 2020 en 22 april 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd dat er geen zodanige psychische klachten of functioneringsproblemen zijn, dat er op grond daarvan geen benutbare arbeidsmogelijkheden zijn. Wel heeft de verzekeringsarts beperkingen in het functioneren vastgesteld. De verzekeringsarts heeft in de FML van 11 augustus 2020 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Op 22 april 2021 heeft de verzekeringsarts B&B de FML aangepast naar aanleiding van een discrepantie in het rapport van de verzekeringsarts.
12. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de uitkomst van een beoordeling afwijkt van eerdere beoordelingen door het UWV op zichzelf geen reden is om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Bij een herbeoordeling, zoals die hier in bezwaar heeft plaatsgevonden, gaat het immers om een nieuwe beoordeling op basis van de medische situatie die op de datum in geding aan de orde is. De verzekeringsarts heeft beschreven dat er bij zijn onderzoek geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Er zijn geen zodanige psychische klachten of functioneringsproblemen dat er op grond daarvan geen benutbare mogelijkheden zijn. De rechtbank maakt uit het rapport van de verzekeringsarts op dat hij de door eiseres aangehaalde elementen (dagelijkse structuur, sociale contacten, stemming en de begeleiding) heeft meegenomen in zijn beoordeling. Het is de expertise van een verzekeringsarts om aan de hand van die gegevens de belastbaarheid in arbeid te beoordelen. Ten aanzien van die elementen merkt de rechtbank op dat er enige wijzigingen lijken te hebben plaatsgevonden ten opzichte van eerdere beoordelingen. De begeleiding bestond op het moment van de beoordeling in deze zaak meer uit een luisterend oor dan gerichte begeleiding waarvan eerder sprake was. Ten aanzien van de sociale contacten is bij deze beoordeling gebleken dat eiseres wekelijks contact heeft met een vriendin, terwijl dat contact bij de eerdere beoordelingen afwezig was. Ook heeft zij contact met haar zus en de begeleider en gaat zij naar de sportschool. Ten aanzien van de in juli 2021 gestelde diagnoses overweegt de rechtbank dat een diagnose niet doorslaggevend is bij het vaststellen van de belastbaarheid. Uit het dossier is niet gebleken dat de verzekeringsarts de psychische klachten van eiseres heeft onderschat.
13. Ten aanzien van de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts aangenomen dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van zwaardere en intensief belastende omstandigheden. Ook neemt hij beperkingen aan voor zwaarder of langdurig staande en lopende belastingen. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 22 april 2021 overwogen dat de aandoening die blijkt uit informatie van de behandelaar aanleiding geeft voor het aannemen van beperkingen, maar niet voor meer beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Ook de medische informatie naar aanleiding van het ongeval van eiseres geeft geen reden om zwaardere beperkingen aan te nemen. Dit geldt ook voor de twee medische stukken die eiseres met betrekking tot haar fysieke klachten in beroep heeft ingediend. Het UWV heeft in het verweerschrift van 22 mei 2023 toegelicht dat de verzekeringsarts B&B één medisch stuk al bij de beoordeling had betrokken en dat de verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd waarom zij hierin geen aanleiding heeft gezien voor het aannemen van meer beperkingen. Ten aanzien van het tweede medische stuk heeft het UWV toegelicht dat uit dit stuk geen nieuwe medische feiten blijken op of rond de datum in geding op grond waarvan verdergaande beperkingen aangenomen zouden moeten worden. De rechtbank kan deze toelichtingen volgen. De rechtbank concludeert dan ook dat de door eiseres aangevoerde fysieke klachten kenbaar zijn meegewogen door de verzekeringsarts en dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de fysieke klachten van eiseres.
14. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiseres klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 24 december 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van 22 april 2021. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling en wijst het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af. Dat eiseres in bewijsnood verkeerd is niet gebleken. Zij is in de gelegenheid geweest om medische informatie in het geding te brengen en zij heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 11 augustus 2020 vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen werk als orderpicker/productiemedewerker, omdat deze functie haar belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft functies gezocht die eiseres in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies en twee reservefuncties opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 111180) Productiemedewerker industrie;
- ( sbc-code 267051) Monteur printplaten;
- ( sbc-code 111220) Medewerker intern transport.
De reservefuncties zijn (sbc-code 271093) Machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en (sbc-code 111010) Medewerker tuinbouw.
17. De arbeidsdeskundige B&B heeft aan de hand van de gewijzigde FML van 22 april 2021 beoordeeld of de geduide functies nog steeds passend zijn. Zij vindt de functie (sbc-code 111220) Medewerker intern transport niet geschikt. De reservefunctie (sbc-code 271093) Machinebediende inpak-/verpakkingsmachine komt hiervoor in de plaats. De overige geduide functies acht de arbeidsdeskundige B&B passend. Zij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid.
18. De stelling van eiseres dat zij de functies gezien haar klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite ook gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
19.1.
De gronden van eiseres gericht tegen de functie van (sbc-code 111220) Medewerker intern transport zal de rechtbank onbesproken laten, aangezien die functie is vervallen. Ten aanzien van de andere functies heeft eiseres - kort gezegd - aangevoerd dat haar sociale beperkingen verhinderen dat zij met meerdere collega’s kan samenwerken, dat zij niet de benodigde knijp- en grijpkracht heeft, dat er sprake is van verwondingsgevaar, dat er teveel of te ver gereikt wordt en dat de werksituatie niet voorspelbaar is.
19.2.
De arbeidsdeskundige B&B heeft in het rapport van 6 mei 2021 per item in de FML waarvoor eiseres beperkt is, toegelicht waarom de belasting in de geselecteerde functies toelaatbaar is, dan wel dat er geen sprake is van een kenmerkende belasting in de functies. Uitgaande van de vastgestelde FML ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Daar komt bij dat het UWV in het verweerschrift van 22 mei 2023 er terecht op heeft gewezen dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens.
20. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiseres op 24 december 2020 met de middelste van de drie geduide functies 88,94% kan verdienen van het loon dat zij verdiende met haar eigen werk, zodat zij voor 11,06% arbeidsongeschikt is.
21. De rechtbank overweegt dat, doordat de FML in beroep is aangepast, het bestreden besluit pas in beroep van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing is voorzien. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. [2] Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, namelijk dat eiseres vanaf 24 december 2020 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Overschrijding redelijke termijn
22. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
23. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
24. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
25. De rechtbank maakt uit het dossier op dat het UWV eiseres met een brief van 28 april 2020 op de hoogte heeft gesteld van het bezwaar van de werkgever. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de redelijke termijn op 28 april 2020 is aangevangen. [3] Vanaf deze datum tot deze uitspraak is - naar boven afgerond - drie jaar en twee maanden verstreken. In de zaak zelf en ook in de opstelling van eiseres ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. Voor zover het UWV stelt dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase dient te worden verlengd omdat eiseres in bezwaar toestemming heeft gegeven voor het verdagen van de beslistermijn, volgt de rechtbank die stelling niet omdat van een dergelijke toestemming in deze zaak uit het dossier niet blijkt. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk op 28 april 2022 met een uitspraak in beroep moeten zijn afgerond. Dit is niet gebeurd. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2023. Dit betekent dat de termijn is overschreden met een periode van - naar boven afgerond - één jaar en twee maanden (14 maanden). Van de overschrijding van de redelijke termijn is - naar boven afgerond - één maand toe te rekenen aan de bezwaarfase. Een periode van 13 maanden is toe te rekenen aan de rechterlijke fase.
26. De overschrijding van de redelijke termijn met veertien maanden leidt, uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden (waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond), tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Het UWV dient 1/14e deel van € 1.500,- (€ 107,14) te betalen. De Staat dient 13/14e deel van € 1.500,- ( € 1.392,86) te betalen.

Conclusie en gevolgen

27. Het UWV heeft terecht besloten om per 24 december 2020 de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
28. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
29. In de toepassing van artikel 6:22, van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is ter zitting verschenen. Dit zijn twee proceshandelingen. Per handeling wordt een vergoeding toegekend van € 837,- (wegingsfactor: 1). Ook dient het UWV het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
30. In verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding het UWV en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiseres ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden in totaal begroot op € 418,50 voor de in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade met een waarde per punt van € 837,- met wegingsfactor 0,5). Daarvan komt € 209,25 voor rekening van het UWV en € 209,25 voor rekening van de Staat. Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het UWV de proceskosten van eiseres vergoed tot een bedrag van € 1.883,25 (€ 1.674,- + € 209,25);
- bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling aan eiseres van een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 107,14;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiseres van een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 1.392,86;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het verslag van een behandelaar van eiseres van 13 juli 2021, zoals opgenomen in het dossier met zaaknummer BRE 22/568.
2.Zie artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3024.