RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummers: BRE 23/2823 VV en BRE 23/2327
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
1. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2023 van het college (bestreden besluit) inzake de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep, gelijktijdig met de zaken geregistreerd onder de nummers BRE 23/2825 VV en BRE 23/2323, op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit wordt door het college ook niet betwist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Verzoeker ontving sinds 18 januari 2018 een bijstandsuitkering die per 1 oktober 2021 is stopgezet omdat hij is gaan werken bij [naam werkgever]
Per 15 juni 2022 heeft verzoeker ontslag genomen. Op 20 juni 2022 heeft hij een bedrijf gestart onder de naam ‘[naam bedrijf]’, in de vorm van een eenmanszaak.
Verzoeker heeft een aanvraag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) ingediend. De aanvraag is afgewezen bij besluit van 16 augustus 2022 omdat hij niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoort. Verzoeker heeft zichzelf in bijstandsbehoeftige omstandigheden gebracht door zijn baan op te zeggen voordat sprake was dan wel zicht was op een sluitende exploitatie. Door zelf ontslag te nemen bij de vorige werkgever is er geen recht op een werkloosheidsuitkering en is verzoeker verwijtbaar werkloos.
Op 29 juli 2022 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd per 1 augustus 2022. Het college heeft deze aanvraag op 4 augustus 2022 ontvangen.
Bij de aanvraag is aangegeven dat verzoeker net is begonnen met een eigen bedrijf en bijstand nodig heeft tot het bedrijf goed loopt.
Het college heeft op 24 augustus 2022 nadere gegevens opgevraagd en verzocht de ontbrekende gegevens uiterlijk 31 augustus 2022 in te leveren. Verder heeft het college aangegeven dat verzoeker voor de aanvraag van een bijstandsuitkering niet als zelfstandige zal worden aangemerkt omdat hij een afwijzing heeft ontvangen op grond van de Bbz.
Omdat geen gegevens werden ontvangen is op 2 september 2022 een hersteltermijn gestuurd om de gevraagde gegevens uiterlijk 16 september 2022 aan te leveren.
Op 12 september 2022 zijn een aantal stukken door het college ontvangen.
Bij besluit van 21 september 2022 heeft het college de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen omdat verzoeker niet binnen de gestelde termijn alle gevraagde gegevens heeft ingediend. Uit verzoekers verklaringen blijkt tevens dat hij niet van plan is om te voldoen aan de verplichtingen die gelden vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering. Verzoeker voldoet niet aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Op 11 januari 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit van 3 maart 2023 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld. Tevens heeft hij op 7 april 2023 om een voorlopige voorziening verzocht. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 23/2325 VV. Bij uitspraak van 28 april 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.
Op 16 mei 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter wederom verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Standpunt van het college
6. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat verzoeker de gevraagde bewijsstukken die nodig zijn om het recht op bijstand vast te kunnen stellen, niet heeft ingediend. Deze bewijsstukken mochten in alle redelijkheid gevraagd worden en hier kan ook over worden beschikt. Naast het niet aanleveren van de stukken heeft verzoeker aangegeven niet van plan te zijn om te voldoen aan de verplichtingen die voor hem gelden vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering. Omdat niet alle gevraagde gegevens zijn ontvangen en gelet op de door verzoeker gegeven verklaring is niet voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht. De aanvraag wordt daarom afgewezen.
In het bestreden besluit heeft het college verder aangegeven dat verzoeker zelf ontslag heeft genomen terwijl hij een inkomen had boven de geldende bijstandsnorm. Hij heeft vervolgens een eigen onderneming gestart, zonder enige ander vorm van inkomsten. Dit is zijn eigen keuze geweest. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn eigen onderneming wil voortzetten en zich niet beschikbaar wil stellen voor het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. De consequenties hiervan dient verzoeker zelf te dragen.
7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er onredelijk veel gegevens, informatie en verklaringen zijn opgevraagd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Met de al overgelegde stukken moet het recht op bijstand ook kunnen worden vastgesteld althans worden geschat. Verzoeker heeft over iedere storting of bijschrijving van derden aangegeven wie het geld heeft gestuurd en met welk doel. In verzoekers cultuur is het gebruikelijk niet veel op papier te zetten. Afspraken zijn gemaakt in goed vertrouwen en verzoeker zal de leningen af moeten lossen zodra zijn financiële situatie dit toelaat.
Verzoeker werkte in Turkije in de illegaliteit, hij heeft alles achter moeten laten bij zijn vlucht naar Nederland. Hij heeft daarom geen boekhouding van de garage [naam garage] te [plaats garage] in Turkije.
Verzoeker heeft alles overgelegd wat hij kon. Hij heeft zich constructief en meewerkend opgesteld. De inlichtingenplicht is niet geschonden.
Verzoeker is niet verwijtbaar werkloos geworden. Hij diende gevaarlijke werkzaamheden uit te voeren. Het college heeft niet onderzocht hoe het ontslag tot stand is gekomen.
Het college diende aan verzoeker een geldlening of borgtocht te verstrekken op grond van artikel 48, tweede lid, van de Participatiewet, indien bijzondere bijstand niet mogelijk was.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de vraag of een aanvrager van bijstand in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert inzicht in diens financiële situatie van essentieel belang is. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat de bewijslast in dat kader op de aanvrager rust. Hij dient aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat hij aan zijn inlichtingenplicht in dat verband heeft voldaan. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling vereiste gegevens te verstrekken. Voor een goede beoordeling van het recht op bijstand is inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Het bijstandsverlenend orgaan is in beginsel gerechtigd inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Als daarvoor een concrete aanleiding is, mag over een verder in het verleden liggende periode inzage in bankafschriften worden gevraagd.
9. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 4 augustus 2022 tot en met 21 september 2022.
Grondslag afwijzing van de aanvraag
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college desgevraagd toegelicht dat de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag is gelegen in het feit dat dat verzoeker niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Hierdoor is zijn recht op bijstand niet vast te stellen. Aan de vraag of sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt niet toegekomen als het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college verzoeker onder meer heeft verzocht stukken te overleggen van de toezegging of afwijzing van verzoekers voormalig werkgever [naam werkgever] om verzoeker weer in dienst te nemen. Verder heeft het college verzocht om een bewijs van inschrijving bij een uitzendbureau en een bewijsstuk waaruit blijkt dat verzoeker aan de arbeidsverplichting voldoet.
Deze gevraagde stukken zien op de verplichting tot het aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.Indien niet aan deze verplichting is voldaan, kan de uitkering worden verlaagd.
Het college heeft ter zitting nadrukkelijk te kennen gegeven dat de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag is gelegen in de schending van de inlichtingenplicht. In het kader van het vaststellen van het recht op bijstand zijn deze stukken niet noodzakelijk. De voorzieningenrechter zal deze stukken daarom verder onbesproken laten.
12. Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van een aanvraag. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. In dat kader moet de aanvrager de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige openheid van zaken geven. Vervolgens is het aan de bijstandsverlenende instantie om in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
13. Het college stelt zich op het standpunt diverse nadere stukken nodig te hebben om het recht op bijstand vast te kunnen stellen, waaronder:
-een kopie van alle opeenvolgende en originele bankafschriften (of in pdf-formaat) van rekening [rekeningnummer] vanaf 10 juli 2022;
-een kopie van alle opeenvolgende en originele bankafschriften (of in pdf-formaat) van alle zakelijke rekeningen, waaronder rekening [rekeningnummer], t.n.v. [naam bedrijf], vanaf datum opening rekening;
-een schriftelijke verklaring over herkomst en doel van iedere storting en/of bijschrijving van derden op zijn bankrekening;
-informatie over geldleningen van familieleden;
-een overzicht van privévermogen en zakelijk vermogen, waaronder spullen die geld waard zijn;
-een deugdelijke en verifieerbare boekhouding/administratie van de werkzaamheden als zelfstandige van de eenmanszaak ‘[naam bedrijf]’, vanaf 10 juli 2022;
-informatie over de lening bij Kredietbank Nederland;
-bewijsstukken waaruit blijkt dat verzoeker geen eigenaar meer is van garage [naam garage] te [plaats garage] in Turkije, en als hij wel eigenaar is de boekhouding over de jaren 2021 en 2022.
14. Vast staat dat verzoeker niet alle gevraagde gegevens heeft ingediend voor het einde van de hersteltermijn. Verzoeker heeft aangegeven dat hij de gegevens die hij kon verkrijgen aan de gemeente ter beschikking heeft gesteld.
15. De voorzieningenrechter volgt het college in het standpunt dat de opgevraagde gegevens ten aanzien van de bankafschriften, stortingen/bijschrijving, overzicht van privévermogen en zakelijk vermogen, boekhouding/administratie van de werkzaamheden als zelfstandige en informatie over de lening bij de kredietbank van belang zijn bij het vaststellen van het recht op bijstand. Bij het vaststellen van het recht op bijstand moet immers worden bekeken over welke middelen en welk vermogen de aanvrager beschikt. De opgevraagde stukken geven hier inzicht in. Verzoeker heeft niet aangetoond dat het onmogelijk zou zijn de gevraagde stukken te vergaren.
Reeds hierom heeft het college op goede gronden gesteld dat verzoeker niet aan de inlichtingenlicht heeft voldaan. Hierdoor kan in het midden blijven of van verzoeker kan worden gevergd dat hij (nadere) bewijsstukken overlegt ten aanzien van de geldleningen van familieleden en de garage in [plaats garage], Turkije.
Bijstand in vorm van geldlening of borgtocht
16. Verzoeker heeft onder verwijzing naar artikel 48, tweede lid, van de Participatiewet aangevoerd dat het college in ieder geval bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht had moeten verstrekken.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 48 van de Participatiewet aangeeft in welke vorm een bijstandsuitkering kan worden verstrekt. Hierbij wordt er van uitgegaan dat er recht op bijstand bestaat. Omdat verzoeker de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, heeft het college terecht aangegeven dat niet meer wordt toegekomen aan de vraag in welke vorm de bijstand zou moeten worden verstrekt. De vraag of sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zoals bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de Participatiewet omdat verzoeker ontslag heeft genomen bij [naam werkgever], is in dit stadium derhalve niet relevant en zal door de rechtbank dus niet verder worden besproken.
18. Het college heeft op goede gronden aangenomen dat verzoeker de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor afwijzing omdat het recht op een uitkering niet is vast te stellen. Het college is dan ook op goede gronden overgegaan tot afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
19. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Participatiewet (Pw)
Artikel 9, lid 1, onder a Pw
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
(…);
(…).
Artikel 11 lid 1 Pw
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17 lid 1 Pw
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17 lid 2 Pw
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 48 Pw
1.Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet.
2.Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:
a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;
d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
3.Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
4.Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering.