3.2.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat het boetebesluit ten onrechte volledig is gebaseerd op een verklaring van eiser tijdens een verhoor op 20 april 2021. Deze verklaring moet volgens eiser worden uitgesloten van de boeteprocedure omdat hij voorafgaande aan het verhoor niet gewezen is op zijn zwijgrecht en ook de cautie niet is verleend. De sociaal rechercheurs hebben hem zelfs uitdrukkelijk medegedeeld dat hij tot antwoorden verplicht was. Zonder deze verklaring kan niet worden vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en evenmin hoe het boetebedrag is berekend. De enkele verwijzing in het bestreden besluit naar een politierapportage, zonder overlegging van dit stuk, is daartoe onvoldoende. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 18a van de Participatiewet en kan geen boete worden opgelegd, zo stelt eiser. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBZWB:2020:2660). 5. Volgens Orionis dient een belastende verklaring die zonder de cautie te verlenen is afgelegd, inderdaad te worden uitgesloten van het bewijs bij boeteoplegging. Ondanks dat is terecht aan eiser een boete opgelegd. Orionis waarborgt namelijk gescheiden processen, waarbij het proces intrekking/terugvordering en het proces boete door verschillende ambtenaren wordt uitgevoerd. Bij het proces boete is geen inzage in de processen van de sociale recherche. Eiser is in de brief van 4 mei 2021 (voornemen opleggen boete) medegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden en hij heeft geen reactie ingediend. De processen-verbaal van de politie zijn volgens Orionis echter voldoende bewijs om tot oplegging van de boete over te gaan.
6. Orionis legt een bestuurlijke boete op als een belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden.In het geval van eiser heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 30 september 2020 tot en met 3 februari 2021. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat wat met betrekking tot de intrekking en terugvordering is geoordeeld, niet meebrengt dat de schending van de inlichtingenplicht ook in het kader van de boete zonder meer een vaststaand gegeven is. Dit betekent dat de aan deze bestraffende sanctie ten grondslag gelegde feiten en de gestelde overtreding van de inlichtingenplicht in volle omvang moeten worden beoordeeld. De bewijslast voor Orionis bij het opleggen van de boete is zwaarder dan die bij de intrekking en terugvordering van de uitkering. Dit brengt mee dat Orionis moet aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete.
7. Uit het oogpunt van waarborging van de aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te ontlenen rechten is in artikel 5:10a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegd dat degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, niet verplicht is ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen (zwijgrecht). Op grond van het tweede lid wordt voor het verhoor aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden (cautie). Bestuurlijke boetebesluiten mogen daarom niet worden gebaseerd op verklaringen die tijdens een verhoor zijn afgelegd, indien voorafgaand aan het verhoor niet is gewezen op het zwijgrecht, terwijl betrokkene niet kon uitsluiten dat zijn verklaring aan een boetebesluit ten grondslag zou worden gelegd. Indien een belastende verklaring wordt afgelegd zonder dat voorafgaand daaraan de cautie is verstrekt, dient dit materiaal dat niet onafhankelijk van de wil van betrokkene is verkregen te worden uitgesloten van het bewijs voor de boeteoplegging.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de verklaring die eiser op 20 april 2021 zonder voorafgaande cautie bij de sociaal rechercheurs heeft afgelegd, niet ten grondslag kan worden gelegd aan de opgelegde boete. De rechtbank dient te beoordelen of Orionis zonder de inhoud van de verklaring van 20 april 2021 heeft aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete.
9. Uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat op 3 februari 2021 een in werking zijnde hennepkwekerij met hennepplanten van 90 cm hoog in de woning van eiser aanwezig was. Tevens is een hoeveelheid gedroogde henneptoppen aangetroffen, die volgens eiser van een eerdere oogst waren. Eiser heeft geen melding gemaakt bij Orionis van deze hennepkwekerij. Hiermee staat vast dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Het college was daarom verplicht een boete op te leggen.
10. In het bestreden besluit heeft Orionis de hoogte van de boete gebaseerd op het benadelingsbedrag over de periode van 30 september 2020 tot en met 3 februari 2021. Eiser stelt dat deze periode uitsluitend voortkomt uit zijn verklaring van 20 april 2021 (dat de hennepkwekerij 6 weken in gebruik was en er een eerdere oogst is geweest), die is uitgesloten van bewijs. Daarnaast heeft Orionis volgens eiser niet aangetoond dat de henneptoppen afkomstig waren van een eerdere oogst van de aangetroffen hennepkwekerij. Ter zitting heeft Orionis verklaard dat voor de vaststelling van het benadelingsbedrag is uitgegaan van een periode van 18 weken op basis van de in de hennepkwekerij aanwezige hoge planten, de eerdere oogst en jurisprudentie over de kweekcyclus van hennep.
11. De rechtbank overweegt dat op basis van het proces-verbaal van de politie in ieder geval een volledige oogst kan worden vastgesteld. In de rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde kweekcyclus van een volledige oogst van een hennepkwekerij tien weken bedraagt en een voorbereidingsperiode twee weken.Naar het oordeel van de rechtbank is het benadelingsbedrag in dit geval, als wordt uitgegaan van slechts één kweekcyclus van 12 weken in plaats van de 18 weken waarvan het bestreden besluit uitgaat, een zodanig bedrag dat het uitgesloten is dat de boete lager uitvalt dan de bij het bestreden besluit opgelegde maximum boete van € 645,00.
12. Uit het voorgaande volgt dat Orionis met de aanvullende toelichting ter zitting heeft aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete van € 645,00 evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen die aanleiding moeten geven om af te zien van het opleggen van de boete.