ECLI:NL:RBZWB:2023:4448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren beoordeeld. Eiser had een boete van € 645,00 opgelegd gekregen wegens schending van de inlichtingenverplichting op grond van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, maar vernietigt het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van eiser, afgelegd zonder cautie, niet kan worden gebruikt als bewijs voor de boete. Desondanks concludeert de rechtbank dat de schending van de inlichtingenplicht vaststaat op basis van andere bewijsstukken, waaronder processen-verbaal van de politie die een hennepkwekerij in de woning van eiser aantonen. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de boete van € 645,00 evenredig is aan de ernst van de overtreding. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,00 en het griffierecht van € 49,00 wordt vergoed door Orionis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5241 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2021 (bestreden besluit) betreffende de aan eiser opgelegde boete.
1.1.
Bij besluit van 18 mei 2021 (primair besluit) heeft Orionis aan eiser een boete opgelegd van € 645,00 in verband met schending van de op hem rustende inlichtingenverplichting op grond van de Participatiewet.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is Orionis bij dat besluit gebleven.
1.2.
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en [naam vertegenwoordiger] namens Orionis.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Herziening, intrekking en terugvordering
Bij besluit van 22 april 2021 heeft Orionis het recht van eiser op bijstand over de periode van 30 september 2020 tot en met 3 februari 2021 herzien en ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet en de ten onrechte verstrekte bijstand over deze periode (€ 4.908,60 bruto) teruggevorderd. Daaraan heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door Orionis niet te melden dat hij op geld waardeerbare activiteiten verrichtte (het opzetten en onderhouden van een hennepkwekerij) en welke inkomsten hij daaruit had. Bij beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021 heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Dit besluit staat in rechte vast.
Orionis heeft het recht van eiser op een bijstandsuitkering vanaf 4 februari 2021 ongewijzigd voortgezet.
2.2.
Het boetebesluit
Bij brief van 4 mei 2021 heeft Orionis eiser medegedeeld voornemens te zijn aan hem een boete op te leggen in verband met schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit voornemen te reageren.
In het primaire besluit van 18 mei 2021 heeft Orionis eiser een boete opgelegd van € 645,00 wegens schending van de inlichtingenplicht. Orionis heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag netto € 4.182,92 bedraagt. Uitgaande van normale verwijtbaarheid is de boete bepaald op 50% van het benadelingsbedrag, met een maximum van € 645,00. Nu dit maximale bedrag lager is dan 50% van het benadelingsbedrag is de boete op het maximale bedrag vastgesteld.
In het bestreden besluit heeft Orionis, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiser tegen de opgelegde boete ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of Orionis op goede gronden eisers bezwaar tegen de aan hem opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat het boetebesluit ten onrechte volledig is gebaseerd op een verklaring van eiser tijdens een verhoor op 20 april 2021. Deze verklaring moet volgens eiser worden uitgesloten van de boeteprocedure omdat hij voorafgaande aan het verhoor niet gewezen is op zijn zwijgrecht en ook de cautie niet is verleend. De sociaal rechercheurs hebben hem zelfs uitdrukkelijk medegedeeld dat hij tot antwoorden verplicht was. Zonder deze verklaring kan niet worden vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en evenmin hoe het boetebedrag is berekend. De enkele verwijzing in het bestreden besluit naar een politierapportage, zonder overlegging van dit stuk, is daartoe onvoldoende. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 18a van de Participatiewet en kan geen boete worden opgelegd, zo stelt eiser. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBZWB:2020:2660).
Standpunt Orionis
5. Volgens Orionis dient een belastende verklaring die zonder de cautie te verlenen is afgelegd, inderdaad te worden uitgesloten van het bewijs bij boeteoplegging. Ondanks dat is terecht aan eiser een boete opgelegd. Orionis waarborgt namelijk gescheiden processen, waarbij het proces intrekking/terugvordering en het proces boete door verschillende ambtenaren wordt uitgevoerd. Bij het proces boete is geen inzage in de processen van de sociale recherche. Eiser is in de brief van 4 mei 2021 (voornemen opleggen boete) medegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden en hij heeft geen reactie ingediend. De processen-verbaal van de politie zijn volgens Orionis echter voldoende bewijs om tot oplegging van de boete over te gaan.
Beoordeling
6. Orionis legt een bestuurlijke boete op als een belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden. [1] In het geval van eiser heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 30 september 2020 tot en met 3 februari 2021. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat wat met betrekking tot de intrekking en terugvordering is geoordeeld, niet meebrengt dat de schending van de inlichtingenplicht ook in het kader van de boete zonder meer een vaststaand gegeven is. Dit betekent dat de aan deze bestraffende sanctie ten grondslag gelegde feiten en de gestelde overtreding van de inlichtingenplicht in volle omvang moeten worden beoordeeld. De bewijslast voor Orionis bij het opleggen van de boete is zwaarder dan die bij de intrekking en terugvordering van de uitkering. Dit brengt mee dat Orionis moet aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete.
7. Uit het oogpunt van waarborging van de aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te ontlenen rechten is in artikel 5:10a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegd dat degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, niet verplicht is ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen (zwijgrecht). Op grond van het tweede lid wordt voor het verhoor aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden (cautie). Bestuurlijke boetebesluiten mogen daarom niet worden gebaseerd op verklaringen die tijdens een verhoor zijn afgelegd, indien voorafgaand aan het verhoor niet is gewezen op het zwijgrecht, terwijl betrokkene niet kon uitsluiten dat zijn verklaring aan een boetebesluit ten grondslag zou worden gelegd. Indien een belastende verklaring wordt afgelegd zonder dat voorafgaand daaraan de cautie is verstrekt, dient dit materiaal dat niet onafhankelijk van de wil van betrokkene is verkregen te worden uitgesloten van het bewijs voor de boeteoplegging. [3]
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de verklaring die eiser op 20 april 2021 zonder voorafgaande cautie bij de sociaal rechercheurs heeft afgelegd, niet ten grondslag kan worden gelegd aan de opgelegde boete. De rechtbank dient te beoordelen of Orionis zonder de inhoud van de verklaring van 20 april 2021 heeft aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete.
9. Uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat op 3 februari 2021 een in werking zijnde hennepkwekerij met hennepplanten van 90 cm hoog in de woning van eiser aanwezig was. Tevens is een hoeveelheid gedroogde henneptoppen aangetroffen, die volgens eiser van een eerdere oogst waren. Eiser heeft geen melding gemaakt bij Orionis van deze hennepkwekerij. Hiermee staat vast dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Het college was daarom verplicht een boete op te leggen.
10. In het bestreden besluit heeft Orionis de hoogte van de boete gebaseerd op het benadelingsbedrag over de periode van 30 september 2020 tot en met 3 februari 2021. Eiser stelt dat deze periode uitsluitend voortkomt uit zijn verklaring van 20 april 2021 (dat de hennepkwekerij 6 weken in gebruik was en er een eerdere oogst is geweest), die is uitgesloten van bewijs. Daarnaast heeft Orionis volgens eiser niet aangetoond dat de henneptoppen afkomstig waren van een eerdere oogst van de aangetroffen hennepkwekerij. Ter zitting heeft Orionis verklaard dat voor de vaststelling van het benadelingsbedrag is uitgegaan van een periode van 18 weken op basis van de in de hennepkwekerij aanwezige hoge planten, de eerdere oogst en jurisprudentie over de kweekcyclus van hennep.
11. De rechtbank overweegt dat op basis van het proces-verbaal van de politie in ieder geval een volledige oogst kan worden vastgesteld. In de rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde kweekcyclus van een volledige oogst van een hennepkwekerij tien weken bedraagt en een voorbereidingsperiode twee weken. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is het benadelingsbedrag in dit geval, als wordt uitgegaan van slechts één kweekcyclus van 12 weken in plaats van de 18 weken waarvan het bestreden besluit uitgaat, een zodanig bedrag dat het uitgesloten is dat de boete lager uitvalt dan de bij het bestreden besluit opgelegde maximum boete van € 645,00.
12. Uit het voorgaande volgt dat Orionis met de aanvullende toelichting ter zitting heeft aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de boete. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete van € 645,00 evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen die aanleiding moeten geven om af te zien van het opleggen van de boete.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep zal gegrond worden verklaard omdat Orionis pas in beroep de periode waarop de boete is gebaseerd voldoende heeft toegelicht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De boete is immers wel terecht vastgesteld op € 645,00. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
14. Omdat het beroep gegrond is moet Orionis het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Orionis moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Omdat de zaak een normaal gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,00.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat Orionis het griffierecht van € 49,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt Orionis tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 23 juni 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 7:13, zevende lid
Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (…) het recht op bijstand. (…)
Artikel 18a
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid (…).
(…)
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Artikel 18a van de Participatiewet.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2451.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3338.
4.Zie onder andere CRvB, 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:322, en 20 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2064.