In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant, die sinds 1 juni 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De intrekking vond plaats omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van een hennepkwekerij in zijn woning. De politie ontdekte op 8 februari 2018 een hennepkwekerij in de woning van appellant, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Arnhem. Appellant verklaarde dat een vriend de hennepkwekerij had opgezet zonder zijn medeweten, maar kon dit niet onderbouwen. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft de bijstand over de periode van 15 november 2017 tot en met 8 februari 2018 ingetrokken en een boete opgelegd van € 1.180,-. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt, maar dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De Raad concludeerde dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij niet heeft gemeld dat er een hennepkwekerij in zijn woning was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding. De uitspraak benadrukt dat de inlichtingenverplichting een geobjectiveerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.