ECLI:NL:RBZWB:2023:4456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2828 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het college had op 11 mei 2023 besloten om de bijstandsuitkering van de verzoeker met 100% te verlagen, omdat hij niet had meegewerkt aan een re-integratietraject bij een bepaalde instantie. De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Velthorst, stelde dat de verlaging van zijn uitkering onterecht was en dat hij in een financieel onhoudbare situatie verkeerde. Tijdens de zitting op 13 juni 2023 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het college niet voldoende maatwerk had geleverd en dat de geboden re-integratievoorziening niet passend was voor zijn situatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzoeker maatregelwaardig gedrag heeft vertoond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker niet voldoende was geïnformeerd over de re-integratievoorziening en dat het college niet had voldaan aan de vergewisplicht. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. De voorzieningenrechter heeft het college ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2828 PW VV

uitspraak van 27 juni 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. N. Velthorst,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2023 (bestreden besluit) van het college over het toepassen van een verlaging op zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 13 juni 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker ontvangt van het college een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Op 7 juni 2022 heeft er een oriënterend gesprek over arbeidsinschakeling met verzoeker plaatsgevonden.
Na dit gesprek heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , in opdracht van het college, een onderzoek naar verzoekers belastbaarheid verricht. Zij heeft op 17 augustus 2022 gerapporteerd dat verzoeker verminderd belastbaar is en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, waarin onder meer een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week is opgenomen.
Op 29 september 2022 heeft het college dit advies met verzoeker besproken en is aangegeven dat hij bij [naam instantie] geplaatst zal worden om werkend te re-integreren.
Met het besluit van 23 november 2022 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering over november 2022 met 20% verlaagd, omdat hij niet dan wel onvoldoende heeft meegewerkt aan plaatsing bij [naam instantie] om werkend te re-integreren (onvoldoende medewerking aan het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak).
Met het besluit van 9 december 2022 heeft het college aan verzoeker (aanvullende) arbeidsverplichtingen opgelegd. Het gaat onder meer om inschrijvingen bij en contacten met uitzendbureaus en het verrichten van sollicitaties. In dit besluit kondigt het college aan dat verzoeker in januari 2023 nogmaals zal worden uitgenodigd voor een gesprek om te bekijken of hij dan wel mee wil werken aan een plaatsing bij [naam instantie] .
Verzoeker is uitgenodigd voor een gesprek op 18 januari 2023. Hij is daar niet verschenen, maar heeft gereageerd via de mail.
Met het besluit van 23 januari 2023 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering over januari 2023 verlaagd met 100%, omdat hij niet heeft voldaan aan de (aanvullende) arbeidsverplichtingen. Verzoeker heeft zich niet ingeschreven bij uitzendbureaus en is niet verschenen op de afspraak van 18 januari 2023 om te controleren of hij in voldoende mate heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Verzoeker wordt uitgenodigd voor een gesprek op 7 februari 2023.
Op 7 februari 2023 heeft er een gesprek met verzoeker plaatsgevonden. Omdat verzoeker daar aangaf mee te willen werken aan een traject bij [naam instantie] is er op 28 februari 2023 een driegesprek geweest met jobhunter [naam jobhunter] . Op 30 maart 2023 was er een intake bij [naam instantie] .
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit van 11 mei 2023 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering over mei en juni 2023 verlaagd met 100%, omdat het traject bij [naam instantie] door zijn toedoen niet kan starten en hij daar ook in de toekomst door zijn gedrag niet meer welkom is.
Verzoeker heeft op 7 februari 2023 tegen zijn klantmanager gezegd bij [naam instantie] te willen starten met het traject ‘werkend re-integreren’ en daar volledig aan mee te zullen werken.
Tijdens het gesprek met de klantmanager en jobhunter [naam jobhunter] op 28 februari 2023 heeft verzoeker vervolgens een uur lang alleen weerstand getoond en geuit. Verzoeker bleef herhalen waarom hij vindt dat hij niet mee kan en wil werken aan plaatsing bij [naam instantie] . Alle punten zijn al eerder uitvoerig met verzoeker besproken en onderzocht. Op verzoeken om hiermee op te houden heeft verzoeker niet gereageerd door zijn gedrag te veranderen en open te staan om punten die voor plaatsing van belang zijn, te bespreken. Het college heeft verzoeker op 28 februari 2023 mondeling en middels een besluit meegedeeld dat verzoeker op die manier niet meewerkt aan een traject en dat dat niet acceptabel is.
Op 30 maart 2023 is vervolgens een kennismaking en overdrachtsgesprek met de jobhunter en medewerkers van [naam instantie] geweest. Verzoeker heeft hier hetzelfde gedrag vertoond als eerder beschreven. Hierdoor was het voor [naam instantie] niet meer mogelijk een traject met verzoeker te starten.
Verzoeker heeft aangegeven dat de werkzaamheden bij [naam instantie] niet passend zijn. Verzoekers klachten en beperkingen zijn bekend bij het college. Deze vormen geen beletsel om een traject ‘werkend re-integreren’ bij [naam instantie] te volgen. Bij [naam instantie] zal rekening worden gehouden met die klachten en beperkingen. Dit is nadrukkelijk en herhaaldelijk met verzoeker besproken.
Het college stelt dat verzoeker wederom geen gebruik heeft gemaakt van een geboden voorziening. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW verlaagt het college verzoekers bijstandsuitkering met 100%.
Omdat over januari 2023 verzoekers uitkering ook is verlaagd op grond van artikel 18, vierde lid, van de PW is sprake van recidive. Het college verlaagt verzoekers uitkering daarom, op grond van artikel 18, zesde lid, van de PW en artikel 5.2.10 van de Verordening, gedurende twee maanden.
3.
Verzoek
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat zijn bijstandsuitkering ten onrechte is verlaagd. Verder stelt hij in een financieel onhoudbare situatie te verkeren.
Verzoeker stelt dat het college bij het bepalen welke re-integratievoorziening voor hem is aangewezen maatwerk dient te leveren en dat de voorziening het resultaat moet zijn van een zorgvuldige, op hem toegesneden afweging. Het college dient kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de feiten en omstandigheden in het individuele geval, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd. Dat heeft het college niet gedaan.
Verzoeker heeft verschillende keren aangegeven op dit moment niet in staat te zijn om aan arbeidsverplichtingen te voldoen. Verzoeker meent dat zijn klachten en beperkingen worden onderschat.
Het rapport van [naam rapporteur] , waarop het college zich baseert, voldoet niet aan de eisen. Het rapport is te summier en niet concludent. Het medisch onderzoeksverslag ontbreekt geheel en er wordt slechts een conclusie beschreven.
Verzoeker heeft inmiddels zelf bij het UWV een Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Hij wacht nog op een uitnodiging.
Tot slot bieden de onderliggende stukken onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling van het college dat verzoeker maatregelwaardig gedrag heeft vertoond. De feitelijke onderbouwing van het gedrag wordt slechts gevormd door de (interne) e-mail van 30 maart 2023. Een (getekend) gespreksverslag of een objectieve onderbouwing van het gesprek van 30 maart 2023 ontbreekt.
4.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling het besluit voor waarbij het college aan verzoeker een maatregel heeft opgelegd, inhoudende verlaging van verzoekers bijstandsuitkering gedurende twee maanden met 100% op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW.
Een besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit. Dat betekent dat het op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat verzoeker door zijn gedragingen niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW op hem rustende plicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW bepaalt dat het college de bijstand verlaagt als de belanghebbende zich niet houdt aan de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Het college heeft verzoekers uitkering verlaagd omdat hij niet meewerkt aan een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, een traject bij [naam instantie] . Volgens het college is verzoeker daartoe in staat gelet op het rapport van [naam rapporteur] .
De voorzieningenrechter leidt uit dit rapport af dat dat niet het volledige rapport betreft maar alleen de niet-medische conclusies van het medisch onderzoek. De volledige onderzoeksbevindingen heeft [naam rapporteur] , blijkens het niet-medische rapport, vastgelegd in een medisch onderzoeksverslag. Dit medisch onderzoeksverslag bevindt zich echter niet bij de stukken. De voorzieningenrechter heeft daarvan daarom geen kennis kunnen nemen en dit, evenals verzoeker, niet kunnen beoordelen. Ook het college heeft dat niet kunnen doen/gedaan. De voorzieningenrechter acht dit in strijd met de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb en de verplichting om verzoeker van het advies in kennis te stellen op grond van artikel 3:49 van de Awb. [1] Het college heeft er zich niet van vergewist/ kunnen vergewissen dat het rapport van [naam rapporteur] zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Zo is niet duidelijk of en welke medische informatie [naam rapporteur] in het onderzoek heeft betrokken en wat haar bevindingen bij eigen onderzoek zijn geweest. Als gevolg daarvan is niet na te gaan of de conclusies van [naam rapporteur] daaruit logisch voortvloeien.
Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak [2] dat de bijstandverlenende instantie weliswaar bepaalt welke re-integratievoorziening nodig is voor arbeidsinschakeling van de betrokkene, maar daarbij maatwerk moet leveren en ervoor moet zorgen dat de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Verder moet de bijstandverlenende instantie de betrokkene laten weten waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze in de situatie van de betrokkene nodig is en welk tijdpad wordt gevolgd.
Uit de in deze procedure overgelegde stukken is niet voldoende gebleken dat het college met het aangeboden traject bij [naam instantie] maatwerk heeft geleverd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat tijdens het intakegesprek bij [naam instantie] met verzoeker de mogelijkheden zijn besproken, dat is aangegeven dat daarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen en dat gedurende het traject deze mogelijkheden en beperkingen nader bekeken en beoordeeld worden. De voorzieningenrechter begrijpt dit aldus dat ‘al doende’ het traject nader vorm zou worden gegeven. Hieruit blijkt niet dat er sprake was van een kenbare, concrete invulling van het traject bij [naam instantie] . Een trajectplan of plan van aanpak is niet opgesteld. Ook is niet duidelijk wat tijdens het intakegesprek en voordien concreet met verzoeker is besproken. In het bestreden besluit en het besluit van 23 november 2022 is aangegeven dat verzoeker in staat wordt geacht deel te nemen aan een re-integratietraject, onder verwijzing naar de conclusies van [naam rapporteur] . [naam rapporteur] heeft een FML opgesteld waaruit verschillende beperkingen blijken. Of en op welke wijze in een traject bij [naam instantie] hiermee rekening wordt gehouden, is ook onduidelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet worden vastgesteld dat het traject bij [naam instantie] het resultaat was van een zorgvuldige, op de persoon van verzoeker toegesneden afweging en waarom deze voorziening, gelet op de persoon en de omstandigheden van verzoeker, was aangewezen en welk tijdpad zou worden gevolgd.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het college het traject bij [naam instantie] aan verzoeker voldoende concreet heeft gemaakt. Ook is onvoldoende onderbouwd dat dat traject medisch gezien passend is voor hem. Het college heeft als gevolg daarvan niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker maatregelwaardig gedrag heeft vertoond door niet te starten bij [naam instantie] . Alhoewel het mogelijk is dat het college deze gebreken in bezwaar herstelt, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is na afweging van belangen van oordeel dat het belang van het college bij onmiddellijke uitvoering van de maatregel minder zwaarwegend is dan verzoekers belang.
7.
Conclusie en gevolgen
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 27 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 6
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;
c. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;
(,,,)
Artikel 7
1. Het college:
a. ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
1°. personen die algemene bijstand ontvangen,
(…)
Artikel 9
1.De belanghebbende (…) is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
(…)
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a:
(…)
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
(…)
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
6. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
(…)
Artikel 44a
1. Het plan van aanpak bevat:
a. indien van toepassing de uitwerking van de ondersteuning;
b. de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen.
2. Het college begeleidt een persoon die recht heeft op algemene bijstand bij de uitvoering van het plan van aanpak en evalueert, in samenspraak met die persoon, periodiek het plan van aanpak en stelt dit zonodig bij.
Verordening Participatie, Inkomen en Inburgering Sluis
Artikel 2.4
1. Wij stemmen de hulp die wij u bieden af op uw situatie. Zo kijken wij onder andere naar uw opleiding, werkervaring, waar u goed in bent en of u zorg biedt aan anderen.
2. Wij bieden hulp aan in de vorm van voorzieningen. Het doel daarvan is het vinden of behouden van passend werk.
3. Voor welke voorziening u in aanmerking komt, bepalen we samen met u aan de hand van uw positie op de arbeidsmarkt. Dit doen we met behulp van de Zeeuws Vlaamse re-integratieladder. Deze vindt u in de bijlage. De voorzieningen worden in de artikelen 2.4 en 2.5 nader toegelicht.
4. Als wij het samen niet eens worden over de inzet van een voorziening dan kunnen wij u op basis van artikel 9 van de Participatiewet hiertoe verplichten.
Artikel 5.2.10
(…)
3. Wij verlagen uw uitkering met 100 procent gedurende twee maanden als u zich binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee we een verlaging hebben toegepast, opnieuw schuldig maakt aan gedrag zoals bedoeld in artikel 18, lid 4 Participatiewet.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1113) en van 26 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:786)
2.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 10 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2818),