ECLI:NL:RBZWB:2023:4526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs na rijden onder invloed van drugs

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het CBR. De eiser, die zijn rijbewijs had geschorst gekregen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR van 8 december 2022. Dit besluit volgde op een incident waarbij de eiser op 7 september 2022 werd gesignaleerd met een sigaret in zijn mond, wat leidde tot een positieve speekseltest voor drugs. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft de eiser betwist dat hij onder invloed van drugs aan het verkeer heeft deelgenomen en stelde dat hij geparkeerd stond toen hij een joint opstak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de politie op goede gronden heeft gehandeld en dat de bevindingen in het proces-verbaal niet in twijfel getrokken kunnen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser meer amfetamine in zijn bloed had dan toegestaan en dat de combinatie van drugs een schorsing van zijn rijbewijs rechtvaardigde. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij het belang van verkeersveiligheid zwaarder woog dan de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/219 WVW

uitspraak van 29 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en

de algemeen directeur van het CBR, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 december 2022 (bestreden besluit) inzake de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2023. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.S.B. Metaal.

Overwegingen

1. Blijkens processen-verbaal van politie van 7 september 2022 en 12 oktober 2022 is eiser op 7 september 2022 om 10:18 uur gesignaleerd, rijdend op de openbare weg met een sigaret in zijn mond. De verbalisanten vermoedden dat het een joint betrof en tijdens het aanspreken roken zij de hen ambtshalve bekende wietlucht. De speekseltest waaraan eiser vervolgens werd onderworpen testte positief voor de stoffen methamfetamine/MDMA, amfetamine en cannabis (tetrahydrocannabinol). Eiser is daarna overgebracht naar het politiebureau alwaar om 11:42 uur bloed van hem is afgenomen. Bloedonderzoek wees uit dat eiser amfetamine (490 microgram per liter) en THC (2,3 microgram per liter) in zijn bloed had. Tijdens zijn verhoor heeft eiser verklaard dat hij in de voorafgaande 48 uur een aantal joints gerookt had en dat hij één à twee joints per dag rookt omdat hij veel stress heeft.
Deze bevindingen hebben de politie geleid tot het vermoeden dat eiser ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen. De politie heeft hiervan mededeling gedaan aan het CBR, zoals voorgeschreven in artikel 130, eerste lid, van de WVW.
Bij het primaire besluit van 1 november 2022 heeft verweerder aangegeven dat hij gehouden is een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen en de geldigheid van het rijbewijs van eiser te schorsen tot de uitkomst van het onderzoek bekend is.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep de juistheid van het proces-verbaal van het rijden onder invloed betwist. Hij heeft betoogd dat hij niet onder invloed van drugs aan het verkeer heeft deelgenomen maar dat hij geparkeerd stond en toen pas een joint opstak en een bolletje amfetamine slikte. Hij heeft betoogd dat wat de politieagenten in hun proces-verbaal hebben geschreven, niet klopt. Ter ondersteuning hiervan heeft hij aangevoerd dat het roken van een joint pieken geeft van 100 tot 150 microgram THC per liter, terwijl bij hem maar 2,3 microgram THC is aangetroffen. Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat het 1,5 uur heeft geduurd alvorens zijn bloed is afgenomen, waardoor het bolletje amfetamine ruimschoots in zijn bloed kon worden opgenomen.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de door de politie op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Nu eiser de bevindingen in het proces-verbaal heeft betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, reden is voor zodanige twijfel aan de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden van rij-ongeschiktheid ten grondslag kunnen worden gelegd. De rechtbank wijst in dit verband op bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.
3.1
Het betoog van eiser dat hij al geparkeerd stond en toen pas een joint opstak, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de bevindingen zoals die zijn neergelegd in het proces-verbaal. Daarin is opgenomen dat eiser kwam aangereden met een sigaret in zijn mond, waarvan de verbalisanten vermoedden dat het een joint was. De verbalisanten hebben eiser zijn voertuig tot stilstand laten brengen en tijdens het aanspreken zagen zij dat het een joint was en roken zij de hen ambtshalve bekende wietlucht. Evenals verweerder acht de rechtbank het onaannemelijk dat eiser in een zo korte tijdspanne zijn auto kon parkeren, zijn sigaret kon weggooien, een joint kon opsteken en ook nog een bolletje amfetamine kon inslikken. Daar komt bij dat eiser blijkens het proces-verbaal van verhoor de vraag of hij een voertuig heeft bestuurd terwijl hij alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt, bevestigend heeft beantwoord.
3.2
Het bloedonderzoek heeft uitgewezen dat eiser ruimschoots meer amfetamine in zijn bloed had dan de toegestane 50 microgram per liter bloed. De THC bedroeg weliswaar iets minder dan de toegestane 3 microgram per liter bloed, maar omdat eiser een combinatie van drugs heeft gebruikt geldt een grenswaarde van 1 microgram THC per liter bloed (en een grenswaarde van 25 microgram amfetamine per liter bloed). De stelling van eiser dat de politie te lang gewacht heeft met de bloedafname, kan niet slagen. Ingevolge artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek. Die termijn is niet overschreden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat sprake was van een vermoeden van rij-ongeschiktheid en was hij, gelet op artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c van de Wvw 1994, gelezen in verbinding met artikel 23, derde lid, aanhef en onder f van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), gehouden aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en, gelet op artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder a, van de Regeling, gehouden om de geldigheid van het rijbewijs van eiser te schorsen. Uit vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer de hiervoor genoemde uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:415) volgt dat de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven. Dan moet het gaan om een situatie waarin de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft omdat hij mantelzorger van zijn vader is en ook regelmatig moet zorgen voor twee tantes die in [plaatsnaam 2] wonen. Daarnaast heeft hij zijn rijbewijs nodig voor zijn vrijwilligerswerk bij “ [naam bedrijf] ”.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit niet zodanig bijzondere omstandigheden dat de Regeling buiten toepassing gelaten moet worden. Verweerder heeft het algemeen belang van de verkeersveiligheid kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser om in afwachting van de uitkomst van het onderzoek te mogen blijven deelnemen aan het verkeer met zijn auto.
5. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 8
(…)
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
(…)
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
(…)

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
2. Indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onderdeel B, subonderdeel III, Drogerende stoffen, dient betrokkene bij minimaal één feit bestuurder te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.
Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
(…)
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
(…)
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a.in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
b.in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II;
c.indien betrokkene op grond van artikel 21, onderdelen a, b, c, f, g of h niet in aanmerking komt voor een lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer; of
d.indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer