ECLI:NL:RBZWB:2023:4552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1503
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in WIA-zaak

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 maart 2021, waarin hem een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd geweigerd. Het UWV heeft op 5 april 2023 het eerdere besluit gewijzigd en verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 11 mei 2020 een IVA-uitkering toegekend, waarmee het UWV aan verzoeker tegemoetkwam. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten en om schadevergoeding voor de te lange duur van de procedure. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan aan verzoeker is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.674,00.

Daarnaast heeft verzoeker schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, waarbij de termijn begon op 1 oktober 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,00, omdat de overschrijding volledig aan de Staat kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 22 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1503 WIA
uitspraak van 22 juni 2023 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker

gemachtigde: mr. J.D. van Alphen,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen met ingang van 11 mei 2020.
Bij besluit van 5 april 2023 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat verzoeker met ingang van 11 mei 2020 duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. Daarom heeft het UWV eiser bij dit besluit per 11 mei 2020 een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten) toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten en verzocht hem schadevergoeding toe te kennen voor de te lange duur van de procedure. Het UWV heeft desgevraagd geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 5 april 2023 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,00 aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.
4.1
Verzoeker heeft ook verzocht om schadevergoeding. Daarover overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel niet langer mogen duren dan twee jaar (zie Centrale Raad van Beroep 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:568). Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het UWV het bezwaarschrift ontvangt.
4.2
Het bezwaarschrift tegen het (primaire) besluit van 16 september 2020 is op 1 oktober 2020 door het UWV ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 1 oktober 2022 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Bij de beoordeling in welke mate de redelijke termijn is overschreden, gaat de rechtbank uit van de datum waarop het tegemoetkomend besluit is bekend gemaakt, namelijk 5 april 2023. Vanwege de na 1 oktober 2022 verstreken tijd tot aan het tegemoetkomend besluit (6 maanden en 4 dagen), heeft verzoeker recht op een schadevergoeding van € 1.000,00 (uitgaande van € 500,00 per overschrijding per half jaar of een deel daarvan).
4.3
De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig aan de Staat toegerekend, omdat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase niet is overschreden en de behandelduur in de rechterlijke fase (inclusief het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek) meer dan zes maanden te lang heeft geduurd. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank merkt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,00;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van € 1.000,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.