In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 maart 2021, waarin hem een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd geweigerd. Het UWV heeft op 5 april 2023 het eerdere besluit gewijzigd en verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 11 mei 2020 een IVA-uitkering toegekend, waarmee het UWV aan verzoeker tegemoetkwam. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten en om schadevergoeding voor de te lange duur van de procedure. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan aan verzoeker is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.674,00.
Daarnaast heeft verzoeker schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, waarbij de termijn begon op 1 oktober 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,00, omdat de overschrijding volledig aan de Staat kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 22 juni 2023.