ECLI:NL:RBZWB:2023:4554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3322 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
  • M. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor evenement

Op 22 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het organiseren van een festival op 24 juni 2023, was niet aanwezig op de zitting. De vergunninghouder en zijn gemachtigde waren wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen op basis van de overwegingen dat verzoeker geen belanghebbende is bij het besluit, omdat de afstand tussen zijn woning en de festivallocatie te groot is om geluidsoverlast te ervaren. De voorzieningenrechter heeft verzoeker echter het voordeel van de twijfel gegeven en hem als belanghebbende aangemerkt. Het spoedeisend belang van verzoeker werd erkend, gezien de datum van het festival. De voorzieningenrechter heeft ook het relativiteitsvereiste in overweging genomen, wat betekende dat niet alle gronden van verzoeker konden worden meegenomen in de beoordeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omgevingsvergunning op goede gronden was verleend, maar dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat het festival in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kon worden geacht, met name op het gebied van geluidsoverlast. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de vergunninghouder voldoende maatregelen had genomen om geluidsoverlast te beperken. De uitspraak werd mondeling gedaan en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3322
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 juni 2023 van de voorzieningen-rechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle(het college).
Als vergunninghouder heeft deelgenomen:
[naam vergunninghouder],uit [woonplaats vergunninghouder],
(gemachtigde: mr. B.H.A. Baars).

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het organiseren van [naam festival] bij [locatie festival] te [plaats festival] op 24 juni 2023. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om die omgevingsvergunning te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Verzoeker was daar – met voorafgaand bericht van verhindering – niet bij aanwezig. Namens verweerder is mr. M. van der Meer verschenen. Vergunninghouder was samen met zijn gemachtigde en [naam betrokkene] aanwezig.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Feiten
2.1
Vergunninghouder is voornemens om [naam festival] te organiseren bij [locatie festival] in [plaats festival] op 24 juni 2023. De op- en afbouw vindt plaats van 17 juni 2023 t/m 30 juni 2023.
2.2
Ten behoeve van dat festival heeft het college op 8 juni 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. In dat besluit heeft het college verder besloten dat geen ontheffing of natuurvergunning is vereist op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.3
Verzoeker heeft daar bij brief van 15 juni 2023 bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
2.4
Op 19 juni 2023 heeft de burgemeester van de gemeente Goirle een evenementenvergunning verleend voor het festival.
3. Gronden
Verzoeker heeft – samengevat – aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het evenement is volgens verzoeker in strijd met het geldende bestemmingsplan én een ontwerpbestemmingsplan. In de omgevingsvisie van de gemeente Goirle is dit gebied niet aangewezen voor intensieve recreatiedoeleinden. Daarnaast blijkt volgens verzoeker uit de toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Goirle (APV) dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor een evenement in deze omvang. Verzoeker heeft in dat verband ook aangevoerd dat als gevolg van het festival sprake zal zijn van extreme en voor het gebied afwijkende (geluids)overlast voor de wijde omgeving. De ruimtelijke onderbouwing bevat geen duidelijke samenvatting van de opzet, organisatie en verwachtingen van het evenement, waarbij het aantal bezoekers, de veiligheid en de (geluids)overlast duidelijk in beeld zijn gebracht. Ten aanzien van het aspect veiligheid heeft verzoeker meer specifiek aangevuld dat de veiligheid van de uitvoerenden en bezoekers van het festival verre van optimaal is, omdat op de A58 grote hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat uit de toelichting van de APV blijkt dat alleen het kruimelgeval uit onderdeel 8 van toepassing is verklaard op het organiseren en evenementen en dat het college daarom ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van het kruimelgeval uit onderdeel 11. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd dat het evenement zal leiden tot verstoring van vogels tijdens het broedseizoen.
4. Belanghebbendheid verzoeker
4.1
Verweerder en vergunninghouder hebben ter zitting gesteld dat verzoeker geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat tussen de locatie van het festival en de woning van verzoeker aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] een afstand ligt van 2.25 kilometer. Volgens verweerder en vergunninghouder kan verzoeker op die afstand geen geluidsoverlast ervaren als gevolg van het festival en heeft hij daarom geen persoonlijk belang.
4.2
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) [1] wordt als uitgangspunt gehanteerd: degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsrechtelijke activiteit die een besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3
Hoewel tussen de woning van verzoeker en de festivallocatie een geruime afstand is gelegen, heeft de voorzieningenrechter verzoeker het voordeel van de twijfel gegeven en heeft hij verzoeker aangemerkt als belanghebbende. Op die afstand kan niet worden uitgesloten dat geluid afkomstig van het festival hoorbaar zal zijn voor verzoeker en daarom is niet uitgesloten dat hij op die afstand gevolgen van enige betekenis kan ondervinden.
5. Spoedeisend belang
Ter zitting heeft vergunninghouder ook twijfels geuit over het spoedeisend belang van verzoeker bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. Omdat het festival op 24 juni 2023 gepland staat, heeft de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang aanwezig geacht.
6. Relativiteitsvereiste
6.1
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan het aanvoeren van verschillende gronden door verzoeker. Het relativiteitsvereiste is opgenomen in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel dit artikel niet van toepassing is op procedures hangende bezwaar, heeft de voorzieningenrechter wel aanleiding gezien om dit uitgangspunt bij de door hem te maken belangenafweging te betrekken. Dit artikel zal immers wel van toepassing zijn op een – mogelijk – later aanhangig te maken beroepsprocedure. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel.
6.2
Aangezien het waarborgen van de veiligheid van de uitvoerenden en bezoekers van het festival niet strekt tot bescherming van de belangen van verzoeker, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om deze grond bij de beoordeling van het verzoek buiten beschouwing te laten. Hetzelfde geldt voor de grond van verzoeker over de verstoring van vogels in het gebied rondom het festival. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen echter wel zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. [2] De voorzieningenrechter acht een dergelijke verwevenheid gelet op de ruime afstand tussen het festivalterrein en de woning van verzoeker niet aanwezig.
7. De verleende omgevingsvergunning
7.1
Het is verboden om – behoudens omgevingsvergunning – een project in strijd met het bestemmingsplan uit te voeren. [3]
Strijd met het bestemmingsplan
7.2
Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening is de voorzieningenrechter ervan uitgegaan dat het huidige planologische regime ten aanzien van de festivallocatie wordt gevormd door zowel het Parapluplan Goirle (2019) als bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] In hoofdstuk 2 van het parapluplan staat namelijk dat het bepaalde in bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] onverminderd van toepassing is gebleven, behoudens in het Parapluplan opgenomen aanvullende regels. Het ontwerpbestemmingsplan waar verzoeker naar verwijst heeft de voorzieningenrechter niet relevant geacht, omdat dit nog niet definitief is vastgesteld.
7.3
In het planologisch regime is aan het overgrote deel van de percelen de bestemming ‘Ecologische zone/landschapszone’ toegekend. Aan een klein vlakje op het perceel is de bestemming: ‘Bedrijven uit te werken door Burgemeester en Wethouders 3’ toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat het organiseren van een festival op deze locatie in strijd is met die bestemmingen. [4] Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt dat het bestemmingsplan zich bij wijze van uitzondering niet verzet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan. [5] Uit diezelfde jurisprudentie blijkt echter ook dat daar geen sprake van is bij een evenement met bijbehorende op- en afbouw, zoals het festival dat vergunninghouder wil gaan organiseren. [6] Het is op grond van de planregels [7] verboden om gronden anders te gebruiken dan in overeenstemming met de in het plan aan die gronden gegeven bestemming. Gelet daarop heeft het college terecht vastgesteld dat voor het organiseren van het festival een omgevingsvergunning is vereist voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan
7.4
Het college heeft met toepassing van de kruimelgevallenregeling (onderdeel 11) een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk (van 17 juni tot 30 juni 2023) in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van de gronden voor het festival.
7.5
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het college bevoegd is om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan verlenen in de zogenoemde kruimelgevallen die zijn aangewezen in bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). [8] In artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van die bijlage staat als zodanig kruimelgeval aangewezen: “ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.”
7.6
Het college heeft op goede gronden vastgesteld dat sprake was van het kruimelgeval dat is genoemd in onderdeel 11. Uit de Nota van toelichting behorend bij het Bor en uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [9] blijkt dat artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor alleen toegepast kan worden, wanneer het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Niet van belang is of aannemelijk is dat de activiteit na de termijn van verlening ook daadwerkelijk zal worden gestaakt. De voorzieningenrechter heeft aannemelijk geacht dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de activiteit na 30 juni 2023 zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De aangevraagde activiteit ziet immers alleen op het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en kan eenvoudig worden beëindigd door het niet langer gebruiken van de gronden als festivalterrein. De voor een festival benodigde faciliteiten, werken en goederen zijn – naar hun aard – snel, op eenvoudige wijze en zonder schade verplaatsbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de toelichting op de APV niet worden afgeleid dat het college alleen bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor een kruimelgeval als genoemd in onderdeel 8, zoals verzoeker stelt.
7.7
Het college is op grond van de Wabo alleen bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, wanneer dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor wel of geen omgevingsvergunning te verlenen. [10]
7.8
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat het festival ten aanzien van het aspect geluid redelijkerwijs in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. In het bestreden besluit staat dat in het voortraject wordt geïnventariseerd waar eventueel geluidsoverlast kan optreden, zodat daar al op voorhand kan worden toegezien. Verder vinden er tijdens het evenement metingen en controles plaats waarbij direct wordt opgetreden. Desbetreffende maatregelen maken een tijdelijke ruimtelijke afwijking naar het oordeel van het college voorstelbaar. Het college heeft dat echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. In de bijlagen bij de omgevingsvergunning is een dergelijke inventarisatie bijvoorbeeld niet opgenomen en daarnaast wordt in het bestreden besluit niet toegelicht welke maatregelen zullen worden getroffen. In de omgevings-vergunning staat ook geen maximaal geluidsniveau voorgeschreven, waardoor het onduidelijk is waarop gemeten en gecontroleerd zal worden gedurende het festival.
7.9
In het voorgaande motiveringsgebrek heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat door middel van de overgelegde evenementenvergunning met bijlagen en de toelichtingen van verweerder en vergunninghouder op zitting alsnog voldoende is gemotiveerd dat het festival redelijkerwijs in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit motiveringsgebrek daarom in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld. In de voorschriften bij de evenementenvergunning heeft de burgemeester een maximum geluidsniveau (maximaal 95dB(A) en 110dB(C) ) voorgeschreven en staat ook voorgeschreven dat hinder voor omwonenden tot een minimum moet worden beperkt. Na gegronde klachten geldt een lager maximum geluidsniveau. Daarnaast vormt een geluidsplan onderdeel van de evenementenvergunning en blijkt uit dat plan dat het hoofdpodium niet richting Goirle zal worden geplaatst en dat verschillende maatregelen worden getroffen om geluidsoverlast te voorkomen. Gelet op deze maatregelen die door vergunninghouder worden genomen, de voorschriften die aan de geluidsontheffing zijn verbonden, de eindtijd, de ligging en de frequentie van het eendaags evenement heeft het college redelijkerwijs kunnen concluderen dat geen onduldbare geluidhinder is te verwachten voor verzoeker.
7.1
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat in de evenementenvergunning ten onrechte staat opgenomen dat het maximum geluidsniveau staat voorgeschreven op twee meter afstand van de dichtstbijzijnde gevel. De burgemeester heeft volgens het college bedoeld om dit maximum geluidsniveau voor te schrijven op twee meter afstand van de geluidsbron. De voorzieningenrechter heeft het college aanbevolen om dit voorafgaand aan het festival op 24 juni 2023 te laten wijzigen in de vergunningvoorschriften, zodat op het moment van het festival voor iedereen duidelijk is waarop gecontroleerd en gemeten zal worden.
8. Conclusie
8.1
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening na de zitting van 22 juni 2023 mondeling afgewezen.
8.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Deze uitspraak is mondeling gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 van het Bor
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en onderdeel 11, bijlage II bij het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 8, eerste lid, van de planregels
De gronden op de kaart aangewezen voor 'Bedrijventerrein, uit te werken door Burgemeester en Wethouders –B3-’ zijn bestemd voor:
de uitoefening van industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven die niet vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer zoals die van kracht is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
de uitoefening van industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven zoals die voorkomen in de categorieën 2 en 3 van de bij deze voorschriften als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer mogen niet op het terrein worden gevestigd.
Bij de bedrijven zijn kantoren toegestaan;
Zelfstandige kantoren. In het gebied SurfplasBakertand zijn maximaal in totaal 30.000 m2 b.v.o. aan kantoren toegestaan. Bij de uitwerking zal een verdeling van deze m2 plaatsvinden.
Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals reserveringen voor infiltratievoorzieningen en waterbuffers;
Waterpartijen, watergangen, groenvoorzieningen (beplanting) en kunstwerken;
Parkeergelegenheid;
verkeers- en verblijfsgebied en langzaamverkeersroutes;
voorzieningen van openbaar nut.
Artikel 11, eerste lid, van de planregels
De gronden op de kaart aangewezen voor 'Ecologische zone/Landschapszone -EL-‘ zijn bestemd voor:
de aanleg en instandhouding van een droge ecologische zone met een gemiddelde breedte van ten minste 50 m¹ met om de 300/400 m¹ een natuurzone met een oppervlakte van ten minste 1 ha groot met daarin natte elementen;
de afscherming van de gronden met de bestemming 'Wonen' van de omliggende gronden met de uit te werken bedrijfsbestemmingen door middel van groene zones met daarin landschapselementen, zoals hagen en bomenrijen;
Instandhouding van de cultuurhistorisch waardevolle weg ter plaatse van de aanduiding terzake op de kaart;
Maximaal één verbindingsweg westelijk van de Abcovenseweg tussen de gronden met de bestemming ‘B2’ gelegen ten noorden en zuiden van de zone op de kaart met een verhardingsbreedte van maximaal 10 m¹. Ten behoeve van het functioneren van de ecologische zone dient er minimaal 1 faunapassage aangelegd te worden;
Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals reserveringen voor infiltratievoorzieningen en waterbuffers.

Voetnoten

1.ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1434, r.o. 11.
2.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.64, 10.66 en 10.67.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4.Artikel 8, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, van de planregels.
5.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1175, r.o. 7.2.
6.ABRvS 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2026, r.o. 4.1.
7.Artikel 15, eerste lid, van de planregels (artikel 14 is vernummerd door een aanvulling uit het Parapluplan).
8.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 2.7 van het Bor.
9.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1007, r.o. 3.2 en Staatsblad 2014, 333, p. 55.
10.ABRvS 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3845, r.o. 6.1.