ECLI:NL:RBZWB:2023:4587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2827
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend op 29 september 2022, maar de minister heeft niet tijdig beslist. Eiser stelt dat de minister in gebreke is gebleven en heeft op 17 april 2023 een ingebrekestelling verzonden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank wijst erop dat de minister uiterlijk op 10 november 2022 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de minister zich ten onrechte beroept op een onredelijk laat ingediend beroepschrift, omdat eiser redelijkerwijs nog een besluit mocht verwachten. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 29 september 2022 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Wanneer eindigde de beslistermijn?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 29 september 2022. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 4.4 van de Woo. De minister heeft op 26 oktober 2022 de beslistermijn met twee weken verlengd. De minister had dus uiterlijk op 10 november 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 17 april 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Is het beroep onredelijk laat ingediend?
4. De minister stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een onredelijk laat ingediend beroepschrift, zoals bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. De minister onderbouwt zijn standpunt door te stellen dat de minister tussen het moment van indienen van het verzoek op 29 september 2022 tot aan de ingebrekestelling op 17 april 2023 niets meer van eiser heeft vernomen. De minister vindt steun voor zijn standpunt in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
4.1.
Anders dan de minister stelt is voor de beoordeling of het beroep onredelijk laat
is ingediend, van belang vast te stellen of eiser op het moment dat hij beroep instelde redelijkerwijs nog een besluit van de minister mocht verwachten. [3] De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en dat het beroep daarom niet onredelijk laat is ingesteld.
4.2.
De rechtspraak waarnaar de minister heeft verwezen ziet op de vraag of de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend. Voor zover de minister zich op het standpunt heeft willen stellen dat eiser de ingebrekestelling onredelijk laat heeft ingediend, overweegt de rechtbank als volgt. De beoordeling of een ingebrekestelling onredelijk laat is ingesteld, is alleen van belang voor de vraag of het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb. In artikel 4:17, zesde lid, onder a, van de Awb is namelijk bepaald dat een bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd is indien het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld.
4.3.
Nu ingevolge artikel 8.2. van de Woo paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is op besluiten op grond van de Woo, kan de beoordeling of de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend achterwege blijven.
4.4.
Nu het beroep niet onredelijk laat is ingediend, is het beroep kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1509.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3879.