In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een winkelruimte/showroom, voor de jaren 2020 en 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op respectievelijk € 2.222.000 en € 2.152.000. Belanghebbende, die gebruiker was van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen, onder andere met de stelling dat de coronapandemie een negatieve invloed heeft gehad op de waarde van de onroerende zaak.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de coronapandemie op de waardepeildatum van 1 januari 2019 geen rol heeft gespeeld. De rechtbank wijst erop dat de WOZ-waarde zich richt op de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, los van de wijze waarop de gebruiker zijn onderneming uitoefent. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de aanslagen onroerendezaakbelastingen voor beide jaren gehandhaafd blijven.
De uitspraak benadrukt het belang van marktgegevens en vergelijkingsobjecten bij de waardebepaling van onroerende zaken en de rol van de heffingsambtenaar in het onderbouwen van de vastgestelde waarden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de eigenaar van de onroerende zaak als partij aan het geding toe te voegen, gezien de professionele context van het vastgoed en de afwezigheid van bezwaar van de eigenaar.