ECLI:NL:RBZWB:2023:4612
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van onroerende zaken en verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, wordt de beoordeling van de WOZ-waarde van twee onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland behandeld. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken, heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de onroerende zaken per 1 januari 2020 heeft vastgesteld. De rechtbank behandelt de beroepen en de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat de waarden te hoog zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronapandemie en het leegstandsrisico.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de WOZ-waarde zich richt op de waarde in het economische verkeer en dat de omstandigheden van de gebruiker in principe niet van belang zijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de waarde te verlagen, ook niet vanwege de coronapandemie.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak binnen de redelijke termijn is gedaan en ziet daarom geen reden om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.