ECLI:NL:RBZWB:2023:4614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/4123 tot en met 22/4125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden van onroerende zaken in Middelburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De zaak betreft de vastgestelde waarden van drie onroerende zaken per 1 januari 2021, die zijn gebruikt voor de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2022. De rechtbank behandelt de bezwaren van belanghebbende, die eigenaar is van de onroerende zaken, tegen de waardevaststellingen en de daarop gebaseerde aanslagen.

De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 247.000, € 201.000 en € 891.000. Tijdens de procedure heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende voor de onroerende zaak met een waarde van € 201.000 gegrond verklaard, waardoor de waarde werd verlaagd tot € 166.000. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden aannemelijk heeft gemaakt, waarbij de huurwaardekapitalisatiemethode en vergelijkingsmethode zijn toegepast. Belanghebbende heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronapandemie en het leegstandsrisico, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende marktgegevens heeft gepresenteerd ter onderbouwing van de vastgestelde waarden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, waardoor de beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen OZB gehandhaafd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4123 tot en met 22/4125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 augustus 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de navolgende onroerende zaken bij de in één geschrift vervatte beschikkingen per 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld. Met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente Middelburg voor het jaar 2022 opgelegd.
Zaaknummer
Adres
Waarde
BRE 22/4123
[adres 1] te [plaats]
€ 247.000
BRE 22/4124
[adres 2] te [plaats]
€ 201.000
BRE 22/4125
[adres 3] te [plaats]
€ 891.000
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende voor zover dat betrekking heeft op de onroerende zaak [adres 2] gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 166.000. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 538.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarden van de onroerende zaken te hoog zijn vastgesteld.
4. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en een algemeen geformuleerde brief ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaken aan de orde zijn. De rechtbank zal de beroepen beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van een niet-woning kan op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ worden bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. Bij de waardebepaling op grond van deze methode wordt de waarde van een onroerende zaak verkregen door de huurwaarde van het object te vermenigvuldigen met een kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit verhuur- en verkooptransacties van vergelijkbare objecten.
5.2.
De waarde van een woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De vergelijkingsobjecten hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

[adres 1] te [plaats]

6. De onroerende zaak [adres 1] te [plaats] betreft een horecabedrijf in het centrum van [plaats].
6.1.
Op 1 januari 2018 is voor de onroerende zaak een huurovereenkomst gesloten. Uit de huurovereenkomst volgt dat de aanvangshuur € 2.469,30 per maand bedraagt, jaarlijks geïndiceerd en exclusief omzetbelasting. De huurder ontvangt daarnaast jaarlijks achteraf een korting van € 200 per maand. De huurovereenkomst is afgesloten voor een periode van vijf jaren ingaande op 1 januari 2018.
6.2.
Op 14 september 2021 is voor de onroerende zaak een nieuwe huurovereenkomst gesloten in verband met de uitbreiding van de biljartzaal. Uit de huurovereenkomst volgt dat de aanvangshuur € 3.010 per maand bedraagt, exclusief omzetbelasting. De huurovereenkomst is afgesloten voor een periode van vijf jaren ingaande op 1 november 2021. De huurovereenkomst van 1 januari 2018 is komen te vervallen.
Onderbouwing van de WOZ-waarde
6.3.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] vastgesteld aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde verwezen naar de voor de onroerende zaak gesloten huurovereenkomst. Uit de huurovereenkomst volgt een huurprijs van € 36.120 per jaar, terwijl voor de waardering is uitgegaan van een huurwaarde van € 26.565 per jaar. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde verder verwezen naar de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten [object] te [plaats], [object] te [plaats], [object] te [plaats] en [object] te [plaats].
Gevolgen coronapandemie
6.4.
Belanghebbende heeft op de zitting aangevoerd dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling onvoldoende rekening heeft gehouden met de volgens hem desastreuze gevolgen van de coronapandemie.
6.5.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar voor de waardering is uitgegaan van het eigen huurcijfer van de onroerende zaak dat is gerealiseerd na het begin van de coronapandemie en op een moment dat de gevolgen van de genomen corona-maatregelen van invloed zouden kunnen zijn. Voor zover de coronapandemie en de daartegen gerichte maatregelen al van invloed zijn op de waarde van onderhavig object, is dat in die huurprijs verdisconteerd.
Leegstandsrisico
6.6.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het leegstandsrisico. Belanghebbende wijst erop dat een leegstandsanalyse ontbreekt.
6.7.
De rechtbank overweegt dat het leegstandsrisico zijn weerslag vindt in de kapitalisatiefactor, die volgt uit de gebruikte verkooptransacties. Aan dergelijke marktgegevens hecht de rechtbank in beginsel meer waarde voor het bepalen van de kapitalisatiefactor van deze categorie onroerende zaken dan een algemeen gesteld leegstandsrisico. Bovendien lijkt belanghebbende hiermee te wijzen op de rol die het leegstandsrisico speelt bij een zogenaamde bottom-up berekening. Aan een berekening van een kapitalisatiefactor via de zogenaamde bottom-up methode komt in deze zaak echter geen betekenis toe. Transactiecijfers vormen naar vaste rechtspraak doorgaans een betere onderbouwing van de WOZ-waarde. Een bottom-up-berekening komt pas aan de orde als voldoende marktgegevens ter bepaling van de kapitalisatiefactor ontbreken, dan wel als die marktgegevens verworpen moeten worden. Dat is hier niet het geval. Dat betekent dat de bottom-up berekening die de taxateur ondersteunend dan wel subsidiair als bijlage heeft toegevoegd niet ter beoordeling voorligt, omdat de heffingsambtenaar de gebruikte kapitalisatiefactor al afdoende heeft onderbouwd met marktgegevens.
Tussenconclusie
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
6.9.
Wat belanghebbende overigens in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

[adres 2] te [plaats]

7. De onroerende zaak [adres 2] te [plaats] betreft een voormalige dansschool met parkeerplaatsen in het centrum van [plaats]. De onroerende zaak heeft een totale oppervlakte van 481 m².
7.1.
Uit de door de heffingsambtenaar overlegde brochure volgt dat het object bij [B.V.] te huur heeft gestaan voor € 35.600 per jaar.
7.2.
Op 6 oktober 2021 is voor een deel van de onroerende zaak (waarvan 160 m² op de begane grond en drie parkeerplaatsen) een huurovereenkomst gesloten. Uit de huurovereenkomst volgt dat de geïndexeerde huurprijs van het gehuurde op de ingangsdatum op jaarbasis € 19.500 bedraagt. De huurovereenkomst is afgesloten voor een periode van tien jaar ingaande op 1 oktober 2021.
Onderbouwing van de WOZ-waarde
7.3.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 2] te [plaats] vastgesteld aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde verwezen naar de voor (een gedeelte van) de onroerende zaak gesloten huurovereenkomst. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde verminderd door uitsluitend uit te gaan van het gedeelte waar de huurovereenkomst op ziet. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde verder verwezen naar de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten [object] te [plaats] en [object] te [plaats] en [object] te [plaats].
Gevolgen coronapandemie
7.4.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar voor de waardering is uitgegaan van het eigen huurcijfer van de onroerende zaak dat is gerealiseerd na het begin van de coronapandemie en op een moment dat de gevolgen van de genomen corona-maatregelen van invloed zouden kunnen zijn. Ook heeft de heffingsambtenaar (deels) gekozen voor verkooptransacties van vergelijkingsobjecten die zijn gerealiseerd ten tijde van de coronapandemie. Voor zover de coronapandemie en de daartegen gerichte maatregelen al van invloed zijn op de waarde van onderhavig object, is dat in die huurprijs verdisconteerd.
Leegstandsrisico
7.5.
De rechtbank verwijst voor de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling onvoldoende rekening heeft gehouden met het leegstandsrisico naar hetgeen hiervoor is overwogen (zie 6.5).
Tussenconclusie
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde (na vermindering) aannemelijk heeft gemaakt.
7.7.
Wat belanghebbende overigens in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

[adres 3] te [plaats]

8. De onroerende zaak [adres 3] te [plaats] (bouwjaar 2000) betreft een vrijstaande woning (hierna: de woning). De totale gebruiksoppervlakte bedraagt 373 m², verdeeld over een kelder (16 m²), begane grond (232 m²) en eerste verdieping (125 m²).
Onderbouwing van de WOZ-waarde
8.1.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van € 891.000 gewezen op de verkoopcijfers van de woningen [object], [object], [object] en [object] te [plaats]. Als extra onderbouwing heeft de heffingsambtenaar verder gewezen op de verkoopcijfers van de woningen [object], [object], [object], eveneens te [plaats]. Daarmee heeft de heffingsambtenaar een nadere onderbouwing gegeven van de vastgestelde waarde.
Vergelijkbaarheid vergelijkingsobjecten
8.2.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende zelf geen melding gemaakt van enig bezwaar tegen de vastgestelde waarde. In de door de gemachtigde toegezonden stukken in de bezwaar- of beroepsfase is evenmin een onderbouwing gegeven voor zijn ter zitting ingenomen stelling dat de onder 8.1 genoemde woningen onvoldoende vergelijkbaar zijn met [adres 3] en dat er sprake is van een te hoog vastgestelde waarde. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om te komen tot een vermindering van de vastgestelde waarde.
Vergoeding van immateriële schade
9. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase samen is als regel 24 maanden. [2] Het bezwaar van belanghebbende is op 9 maart 2022 ontvangen. De uitspraak door de rechtbank wordt gedaan binnen deze 24 maanden. De rechtbank ziet daarom geen reden over te gaan tot het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen OZB gehandhaafd blijven.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Hoge Raad van 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3321