ECLI:NL:RBZWB:2023:4714

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3362, 21_3363, 22_2654, 22_2987, 22_4513 en 23_2624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage voor Wlz-zorg en de mogelijkheid tot kwijtschelding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 juli 2023, zijn zes zaken behandeld die betrekking hebben op de eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz) van eiseres, die een persoonsgebonden budget ontvangt. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres gegrond verklaard en verschillende bestreden besluiten van het Centraal Administratiekantoor (CAK) vernietigd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK was vastgesteld over de jaren 2019 tot en met 2023. De rechtbank oordeelde dat het CAK bij het bepalen van de eigen bijdrage ten onrechte uitging van de inkomensgegevens van de Belastingdienst, zonder voldoende rekening te houden met de specifieke omstandigheden van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK niet op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor kwijtschelding van de eigen bijdrage. De rechtbank heeft het CAK opgedragen om nieuwe besluiten te nemen over de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdragen, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige financiële situatie van eiseres. Tevens is het CAK veroordeeld tot betaling van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3362, 21/3363, 22/2654, 22/2987, 22/4513 en 23/2624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder.

Inleiding

AWB 21/3362 Wlz
In het besluit van 6 mei 2021 (primair besluit) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage vanaf 1 januari 2019 vastgesteld op € 325,86 per maand.
In het besluit van 5 juli 2021 (bestreden besluit I) heeft het CAK het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In het besluit van 27 mei 2022 (bestreden besluit II) heeft het CAK de eigen bijdrage vanaf 1 mei 2019 gewijzigd vastgesteld op € 23,40 per maand. Het beroep van eiseres wordt met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
AWB 22/2654 Wlz
In het besluit van 15 december 2021 (primair besluit) heeft het CAK het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de factuur van 20 mei 2021 (€ 3.689,90), waarin de eigen bijdrage over het jaar 2019 (€ 3.634,32) en over de maand mei 2021 (€ 55,58) in rekening is gebracht, afgewezen.
In het besluit van 2 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
AWB 22/4513 Wlz
In het besluit van 25 maart 2022 (primair besluit I) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage vanaf 1 januari 2020 vastgesteld op € 332,34 per maand
In een factuur van 19 april 2022 (primair besluit II) heeft het CAK € 3.592,08 aan eigen bijdrage over 2020 en € 24,80 aan eigen bijdrage over april 2022 in rekening gebracht.
In het besluit van 5 september 2022 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
AWB 21/3363 Wlz
In het besluit van 21 januari 2021 (primair besluit I) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage vanaf 1 januari 2021 vastgesteld op € 55,58 per maand.
In een factuur van diezelfde datum (primair besluit II) heeft het CAK de eigen bijdrage voor januari 2021 ter hoogte van € 55,58 in rekening gebracht.
In het besluit van 5 juli 2021 (bestreden besluit I) heeft het CAK het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
In het besluit van 27 april 2022 (bestreden besluit II) heeft het CAK de eigen bijdrage vanaf 1 januari 2021 gewijzigd vastgesteld op € 24,40 per maand. Het beroep van eiseres wordt met toepassing van artikel 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
AWB 22/2987 Wlz
In het besluit van 14 januari 2022 (primair besluit) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage vanaf 1 januari 2022 vastgesteld op € 24,80 per maand.
In het besluit van 25 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
AWB 23/2624 Wlz
In het besluit van 13 januari 2023 (primair besluit) heeft het CAK de te betalen eigen bijdrage vanaf 1 januari 2023 vastgesteld op € 26,00 per maand.
In het besluit van 23 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen alle voormelde bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiseres, haar echtgenoot [naam echtgenoot] en namens het CAK mr. S.S. Lalmohamed.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met zorgprofiel LG4. Om de benodigde zorg in te kunnen kopen ontvangt zij een persoonsgebonden budget (pgb). Het CAK legt hiervoor een eigen bijdrage op. Uit de (gewijzigde) besluitvorming zoals weergegeven in de inleiding blijkt dat over de jaren 2019 tot en met 2023 de volgende eigen bijdragen zijn opgelegd:
2019 - januari tot en met april € 242,53 per maand, vanaf mei € 23,40 per maand
2020 - € 332,34 per maand
2021 - € 24,40 per maand
2022 - € 24,80 per maand
2023 - € 26,00 per maand
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat het CAK bij het bepalen van de hoogte van de door haar te betalen eigen bijdrage ten onrechte uitgaat van de inkomensgegevens van de Belastingdienst, aangezien die gegevens volgens haar niet juist zijn. Zij stelt dat het CAK een eigen onderzoeksplicht heeft om het juiste inkomen vast te stellen. Volgens eiseres is zij met het minimale inkomen waar zij en haar echtgenoot van moeten rondkomen niet in staat de eigen bijdrage te betalen. Zij stelt daarom in aanmerking te komen voor vrijstelling of voor kwijtschelding van de eigen bijdrage.
Verder stelt eiseres dat het CAK zich niet op een ordentelijke wijze kwijt van haar speciale zorgplicht jegens invalide medelanders. De regelingen zijn te ingewikkeld, wat deze kwetsbare groep in een onevenwichtige en afhankelijke positie zet ten opzichte van het CAK. Tot slot stelt eiseres dat het CAK de eigen bijdrage over de verschillende jaren meerdere malen heeft aangepast, met een grote hoeveelheid besluiten en correctiefacturen tot gevolg. Dit is volgens haar onzorgvuldig en bovendien zijn de verrekeningen en correcties van de bedragen niet inzichtelijk.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
Krijgt eiseres een vrijstelling voor de betaling van het griffierecht?
4. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht in de zaken met nummers AWB 22/4513 en AWB 23/2624 niet is betaald. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het betalen daarvan wegens betalingsonmacht. Zoals ter zitting is besproken, zal de rechtbank het verzoek gelet op de overgelegde stukken toewijzen, zodat eiseres niet in verzuim is. De beroepen zijn dan ook ontvankelijk.
Heeft het CAK terecht een eigen bijdrage over de jaren 2019 tot en met 2023 opgelegd?
5. De verschuldigdheid en berekening van de eigen bijdrage voor Wlz-zorg is in de wet vastgelegd en volgt uit de dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 3.2.5, eerste en tweede lid, van de Wlz en de artikelen 3.3.1.1., 3.3.1.3, 3.3.1.6, 3.3.2.2 en 3.3.2.4 van het Besluit langdurige zorg (Blz).
De vraag of er een eigen bijdrage verschuldigd is voor de Wlz-zorg en zo ja, hoe hoog deze bijdrage is, is afhankelijk van onder meer het inkomen van de betrokkene en het inkomen van een eventuele partner. Uitgangspunt is dat iedereen een bijdrage levert aan/voor de zorg die hij/zij ontvangt. Ook bij een laag inkomen dient er een eigen bijdrage betaald te worden.
5.1
Het CAK is voor het bepalen van het inkomen van eiseres en haar echtgenoot gehouden aan de gegevens die het ontvangt van de Belastingdienst. Voor zover eiseres het daar niet mee eens is, moet zij zich tot de Belastingdienst wenden. Hierover heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, zich al meermalen uitgesproken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2018:3031). Het CAK heeft hierin dus geen eigen onderzoeksplicht, zoals door eiseres wordt gesteld.
5.2
Volgens artikel 3.3.1.6, eerste lid, van het Blz wordt de eigen bijdrage zo spoedig mogelijk herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van een omstandigheid die aanleiding geeft tot een wijziging. Daaronder vallen ook gewijzigde inkomensgegevens van de Belastingdienst. Hierdoor kunnen er geregeld wijzigingen plaatsvinden, wat leidt tot nieuwe besluiten van het CAK. Dat is in het geval van eiseres ook gebeurd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat het CAK de eigen bijdrage niet heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz neergelegde berekeningsregels. Van onzorgvuldige besluitvorming of onbehoorlijk bestuur aan de zijde van het CAK is de rechtbank dan ook niet gebleken.
5.3
Voor de berekening van de eigen bijdrage wordt gebruik gemaakt van het inkomen over het peiljaar. Dat is het jaar twee jaar voorafgaand aan het zorgjaar. Op grond van artikel 3.3.2.4, tweede lid, van het Blz kan verlegging van het peiljaar naar het lopende jaar plaatsvinden. Daarvoor geldt de voorwaarde dat het inkomen in het lopende jaar naar verwachting ten minste € 2.853,00 lager zal zijn dan het inkomen in het peiljaar. Het CAK heeft de mogelijkheid tot verlegging van het peiljaar toegepast voor het bepalen van de hoogte van eigen bijdrage over het jaar 2019. Dat heeft geleid tot een verlaging van de eigen bijdrage. In verband met het feit dat op grond van artikel 3.3.1.6, tweede lid, van het Blz een herziening slechts met 36 maanden terugwerkende kracht kan plaatsvinden, heeft het CAK deze verlaging pas laten ingaan vanaf de maand mei van dat jaar. Ter zitting heeft het CAK echter erkend dat de verlaging ook over de periode van januari 2019 tot en met april 2019 toegepast had moeten worden. Voor de rest van de beoordeling zal de rechtbank daar dan ook van uitgaan.
5.4
De rechtbank stelt vast dat het CAK uiteindelijk over alle voor de beoordeling relevante jaren de lage eigen bijdrage heeft opgelegd, behalve voor het jaar 2020. Anders dan voor het jaar 2019 heeft het CAK geen aanleiding gezien om het peiljaar te verleggen. Als reden daarvoor heeft het CAK aangevoerd dat dit niet mogelijk is, omdat er nog geen definitieve inkomensgegevens van de Belastingdienst voor het jaar 2020 bekend zijn. Dat klopt op zichzelf, maar zoals hiervoor overwogen wordt als voorwaarde gesteld dat het redelijkerwijs te verwachten moet zijn dat het inkomen van eiseres en haar echtgenoot in 2020 € 2.853,00 lager zal zijn dan het inkomen in het peiljaar 2018. Uit het dossier blijkt dat voor het jaar 2018 voor de echtgenoot van eiseres definitief een inkomen is geregistreerd van € 62.137,00. Zoals hiervoor al bleek, heeft het CAK voor 2019 aangenomen dat het inkomen van de echtgenoot van eiseres substantieel lager was, namelijk € 23.610,00. In de omstandigheden van dit geval is naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs te verwachten dat het inkomen van eiseres en haar echtgenoot in 2020 € 2.853,00 lager zal zijn dan het inkomen in 2018, zodat voldaan is aan de voorwaarde voor peiljaarverlegging. Dit rechtvaardigt een peiljaarverlegging voor het jaar 2020.
5.5
Op grond van het voorgaande geldt dat het CAK in beginsel terecht een eigen bijdrage over de jaren 2019 tot en met 2023 heeft opgelegd en dat aan eiseres over al deze jaren enkel de laagste eigen bijdrage in rekening mag worden gebracht. Daar waar eiseres stelt dat zij en haar echtgenoot tot en met oktober 2022 enkel de beschikking hadden over een arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar echtgenoot van € 20.100,00 per jaar, overweegt de rechtbank dat ook als van dit inkomen uitgegaan zou worden, eiseres op grond van de dwingendrechtelijke bepalingen uit de Wlz en het Blz de laagste eigen bijdrage zou moeten betalen (zie overweging 5).
Komt eiseres in aanmerking voor een vrijstelling voor de betaling van de eigen bijdrage over de jaren 2019 tot en met 2023?
6. Blijkens artikel 3.3.2.2, negende lid, van het Blz is de eigen bijdrage niet verschuldigd als de verzekerde een pgb ontvangt en een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23 van de Participatiewet genoemde normbedragen, die moeten worden opgehoogd met de vastgestelde minimale eigen bijdrage.
Dit normbedrag bedraagt volgens artikel 23, eerste lid, onder b, van de Participatiewet voor gehuwden € 588,93 [1] per maand. Op grond van het tweede lid, onder b, wordt het bedrag verhoogd met € 50,00 [2] voor gehuwden.
6.1
Eiseres heeft zelf verklaard dat zij en haar echtgenoot met hun inkomen niet onder deze norm komen, ook niet als uitgegaan wordt van het door haar gestelde inkomen van € 20.100,00 per jaar. Dit betekent dat het CAK voor de jaren 2019 tot en met 2023 terecht geen vrijstelling voor het betalen van de eigen bijdrage aan eiseres heeft verleend.
Komt eiseres in aanmerking voor kwijtschelding van de door haar te betalen eigen bijdragen over de jaren 2019 tot en met 2023?
7. Op grond van artikel 4:94a van de Awb kan een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.
8. Om te beoordelen of eiseres in aanmerking kan komen voor een kwijtschelding van de door haar te betalen eigen bijdragen, heeft zij in eerste instantie enkel gedateerde stukken uit 2013 aangeleverd. Tijdens een hoorzitting op 3 juni 2021 heeft het CAK haar daarom gevraagd om meer recente stukken aan te leveren. Uit het dossier blijkt dat eiseres daarop verschillende stukken heeft overgelegd om aan te tonen dat zij schulden heeft en aflossingsregelingen met diverse schuldeisers heeft getroffen. In het bestreden besluit dat ziet op de eigen bijdrage voor 2021 heeft het CAK geoordeeld dat deze stukken niet voldoende zijn om tot kwijtschelding over te gaan. Een onderbouwing van dit oordeel ontbreekt echter in het bestreden besluit. Ter zitting heeft het CAK wel gesteld dat er op basis van de overgelegde stukken een berekening is gemaakt waaruit bleek dat eiseres per maand € 55,- overhield om de eigen bijdrage van te kunnen betalen, maar de berekening ontbreekt in het dossier en het is onduidelijk van welk inkomen en welke schulden het CAK daarbij is uitgegaan.
9. Ook voor de andere jaren is naar het oordeel van de rechtbank door het CAK niet op de juiste wijze beoordeeld of de te betalen eigen bijdragen kwijtgescholden kunnen worden, omdat er in de bestreden besluiten alleen gewezen wordt op de gedateerde stukken uit 2013 terwijl er informatie uit 2021 beschikbaar was, dan wel vanwege het feit dat eiseres’ verzoek om vrijstelling voor de betaling van de eigen bijdrage ten onrechte niet is aangemerkt als een verzoek tot kwijtschelding.
Tot welke conclusie leiden de voorgaande overwegingen?
10. De rechtbank is van oordeel dat voorgaande overwegingen ertoe leiden dat de beroepen in de onderhavige zes zaken gegrond zijn en dit de volgende consequenties heeft voor de bestreden besluiten:
2019
  • Bestreden besluit I en II (AWB 21/3362) zullen worden vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage over de maanden januari tot en met april 2019. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 6 mei 2021 te herroepen en te bepalen dat de eigen bijdrage over die maanden wordt vastgesteld op € 23,40 per maand (zie overweging 5.3);
  • Bestreden besluiten I en II (AWB 21/3362) en het bestreden besluit van 2 mei 2022 (AWB 22/2654) zullen eveneens worden vernietigd voor zover deze zien op de beoordeling van de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdrage.
2020
  • Het bestreden besluit (AWB 22/4513) zal worden vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten I en II te herroepen en te bepalen dat de eigen bijdrage over het jaar 2020 wordt vastgesteld op € 23,80 per maand (zie overweging 5.4);
  • Het bestreden besluit (AWB 22/4513) zal eveneens worden vernietigd voor zover dit ziet op de beoordeling van de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdrage.
2021
  • Het beroep tegen bestreden besluit I (AWB 21/3363) zal niet-ontvankelijk verklaard worden wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien dit besluit vervangen is door bestreden besluit II;
  • Bestreden besluit II (AWB 21/3363) zal worden vernietigd voor zover dit ziet op de beoordeling van de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdrage.
2022 en 2023
- De bestreden besluiten (AWB 22/2987 en AWB 23/2624) zullen worden vernietigd voor zover deze zien op de beoordeling van de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdrage.
11. Het CAK dient nieuwe besluiten te nemen over de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdragen over de jaren 2019 tot en met 2023 met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Alle facturen van het CAK staan nog open, in zoverre is dan ook nog geen sprake van invordering van de eigen bijdragen. Het CAK wordt daarom geacht bij het nemen van de nieuwe besluiten de situatie te beoordelen naar de huidige stand van zaken.
12. Het CAK zal worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van het door haar betaalde griffierecht dat door eiseres is betaald in vier zaken (AWB 21/3362, 21/3363, 22/2654, 22/2987).
13. Daarnaast komt eiseres in aanmerking voor de vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Eiseres heeft op het formulier proceskosten aangegeven dat zij € 21,84 aan reiskosten heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten heeft zij onderbouwd met stukken. Deze kosten worden door de rechtbank gevolgd en een vergoeding daarvoor wordt toegekend. Het CAK dient deze vergoeding te betalen. De door eiseres genoemde benzinekosten worden geacht bij deze reiskostenvergoeding inbegrepen te zijn. Van de overige door eiseres op het proceskostenformulier genoemde kosten is niet gebleken dat deze zijn gemaakt, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I in de zaak AWB 21/3363 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen tegen de overige bestreden besluiten gegrond;
  • vernietigt deze bestreden besluiten;
  • herroept in de zaak AWB 21/3362 het primaire besluit en stelt de eigen bijdrage over de maanden januari tot en met april 2019 vast op € 23,40 per maand;
  • herroept in de zaak AWB 22/4513 de primaire besluiten I en II en stelt de eigen bijdrage over het jaar 2020 vast op € 23,80 per maand;
  • draagt het CAK op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak betreffende de mogelijkheid tot kwijtschelding van de eigen bijdragen over de jaren 2019 tot en met 2023;
  • bepaalt dat het CAK het door eiseres betaalde griffierecht van € 198,00 (twee maal € 49,00 (AWB 21/3362 en 21/3363) en twee maal € 50,00 (AWB 22/2654 en 22/2987)) aan haar moet vergoeden;
  • veroordeelt het CAK tot betaling van € 21,84 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 5 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: wettelijk kader
Wet langdurige zorg
Artikel 3.2.5
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.
Besluit langdurige zorg
Artikel 1.1.1
In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • eigen bijdrage: bijdrage van de verzekerde in de kosten van zorg;
  • inkomen:
1°. indien over het peiljaar een aanslag of een navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
2°. in de overige gevallen: inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- peiljaar: tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn recht op zorg tot gelding brengt;
Artikel 3.3.1.1
1. De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.
2. De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Artikel 3.3.1.3
1. De verzekerde is de eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK.
4. Het CAK maakt voor de vaststelling van de eigen bijdrage gebruik van:
a. het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;
Artikel 3.3.1.6
1. De eigen bijdrage wordt zo spoedig mogelijk herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.
2. De eigen bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.
7. In afwijking van het tweede lid kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de verzekerde een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:
a. het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en
b. de tekortkoming of vertraging, niet aan de verzekerde te wijten is.
Artikel 3.3.2.2
3. De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 184,00 en niet meer dan € 966,60 [3] per maand.
4. De eigen bijdrage wordt verminderd met € 158,00 [4] per maand voor:
c. de ongehuwde verzekerde en de gehuwde verzekerde die een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.
9. Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:
een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de verzekerde op grond van het derde, vierde of vijfde lid, vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
Artikel 3.3.2.4
1. Voor de berekening van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 3.3.2.2, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling. Dit bijdrageplichtig inkomen wordt verminderd met € 6.695 [5] , indien een verzekerde een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt.
2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.853 [6] lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkende over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 2.18
Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van:
het inkomen uit werk en woning;
het inkomen uit aanmerkelijk belang en
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:85
1. Deze titel is van toepassing op geldschulden die voortvloeien uit:
a. een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan of door een bestuursorgaan regelt, of
b. een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep.
2. Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling van een geldsom voor het in behandeling nemen van een aanvraag.
3. Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling die bij uitspraak van de bestuursrechter zijn opgelegd.
Artikel 4:94a
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.

Voetnoten

1.Dit bedrag geldt per 1 januari 2023. Sinds 1 januari 2019 hebben de volgende bedragen gegolden: € 505,09, € 507,51, € 518,27, € 521,59, € 529,67, € 531,26, € 537,69 en € 542,69.
2.Dit bedrag geldt per 1 januari 2023. Sinds 1 januari 2019 hebben de volgende bedragen gegolden: € 75,00, € 74,00, € 76,00, en € 79,00.
3.Huidige tekst. Voorgaande versies: 2019: € 164,20 en € 861,80, 2020: € 168,00 en € 881,60, 2021: € 171,40 en € 899,80, 2022: € 174,00 en € 913,20.
4.Huidige tekst. Voorgaande versies: 2019: € 140,80, 2020: € 144,20, 2021: € 147,00, 2022: € 149,20.
5.Huidige tekst. Voorgaande versies: 2019: € 6.103, 2020: € 6.152, 2021: € 6.226, 2022: € 6.325.
6.Huidige tekst. Voorgaande versies: 2019: € 2.600, 2020: € 2.621, 2021: € 2.653, 2022: € 2.695.