ECLI:NL:RBZWB:2023:4789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/2383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete in verband met aangifteverzuim en adreswijziging van een belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de verzuimboete van € 385 beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2020 ontvangen, maar had geen aangifte gedaan. De inspecteur van de Belastingdienst had de belanghebbende meerdere keren uitgenodigd om aangifte te doen, maar deze uitnodigingen waren verzonden naar een oud adres. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn adreswijziging tijdig had doorgegeven aan de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op basis van de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft gehandeld en dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van zijn adreswijziging. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete in stand blijft en dat het beroep ongegrond is. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 april 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting (IB) opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer].H.06.01 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 385 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Partijen hebben niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aangegeven een behandeling ter zitting te wensen. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten zonder dat de zaak is behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is in 2010 verhuisd naar Duitsland. Na deze verhuizing woonde hij aan de [adres 1] in [plaats 2] (Duitsland) (het eerste adres). Later is hij binnen Duitsland verhuisd naar de [adres 2] in [plaats 1] (Duitsland) (het tweede adres).
3.1.
De inspecteur heeft een uitnodiging (dagtekening 27 februari 2021) en een herinnering (dagtekening 10 augustus 2021) tot het doen van aangifte IB voor het jaar 2020 aan belanghebbende verstuurd. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende schriftelijk aangemaand (dagtekening 29 oktober 2021) om uiterlijk 19 november 2021 de aangifte in te dienen. Deze uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning zijn verzonden naar het eerste adres van belanghebbende, wat toentertijd volgens de systemen van de Belastingdienst en de Basisregistratie Personen (BRP) (tot 16 december 2021) het actuele woonadres van belanghebbende was.
3.2.
De inspecteur heeft op 30 november 2021, en dus na afloop van de laatste termijn, de aangifte van belanghebbende ontvangen.
3.3.
Met dagtekening 1 maart 2017 heeft de Gemeente Rotterdam een brief gericht aan belanghebbende op het adres [adres 2], [postcode] [plaats 1], Duitsland, waarin staat (voor zover relevant):

Bijgaand ontvangt u de door u aangevraagde akten burgerlijke stand / uittreksels uit de basisregistratie personen (BRP). (…)”.
De volgende pagina door belanghebbende gevoegd achter dit stuk, betreft het stuk “
verklaring van huwelijksbevoegdheid” met datum van afgifte en ondertekening 1 maart 2018.

Motivering

Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
4. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [2]
4.1.
Voor oplegging van de verzuimboete in voornoemde zin is geen plaats indien de uitnodiging en aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. [3]
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende ten tijde van de verzending van de uitnodiging en de aanmaning niet meer woonde op het eerste adres en dat de brieven hem niet hebben bereikt. In geschil is voor wiens rekening en risico dit moet komen.
4.3.
De inspecteur heeft aangevoerd dat de Belastingdienst voor de adressering werkt vanuit een centraal systeem waarbij aangesloten wordt bij de inschrijving in de BRP. De inspecteur is van mening dat belanghebbende zijn kennelijke woonadreswijziging niet of niet op de juiste wijze heeft doorgegeven. De verzending is conform de BRP gegaan en aldus juist. Dat belanghebbende de brieven niet heeft gehad dient daarom voor rekening en risico van belanghebbende te komen, aldus de inspecteur.
4.4.
Belanghebbende stelt dat hij sinds februari 2015 op het tweede adres in Duitsland woont en dat dit adres bekend was bij de gemeente Rotterdam (de gemeente). Ook stelt belanghebbende dat het tweede adres allang geregistreerd was en dat de gemeente dus ook al brieven daarheen stuurde, zo blijkt ook uit de brief van 1 maart 2017 (zie 2.4). Volgens belanghebbende kan de onjuiste adressering door de Belastingdienst hem dan ook niet worden aangerekend en is de verzuimboete ten onrechte aan hem opgelegd.
Ter onderbouwing van zijn stelling wijst belanghebbende verder op een door hem overgelegde Verklaring van huwelijksbevoegdheid (Verklaring huwelijksbevoegdheid) afgegeven door de gemeente. Ook wijst belanghebbende in dit verband op een door hem overgelegd document genaamd “[X] ([X])” ([X]) dat met dagtekening 22 februari 2018 is afgegeven door de burgemeester van [plaats 1] (Duitsland) en waarop het tweede adres als woonadres per 14 februari 2015 is vermeld.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verhuizing naar het tweede adres, tijdig bij de Nederlandse gemeente of rechtstreeks aan de Belastingdienst bekend heeft gemaakt. Dat lag wel op zijn weg om te doen.
Belanghebbendes stelling dat het nieuwe adres bij de gemeente en/of de inspecteur bekend was dan wel had moeten zijn, volgt de rechtbank niet. Anders dan belanghebbende meent, kan dit naar het oordeel niet uit de door hem overgelegde stukken worden afgeleid.
4.6.
Dat de gemeente de verklaring huwelijksbevoegdheid heeft toegestuurd aan het nieuwe Duitse adres van belanghebbende, maakt nog niet dat daaruit blijkt dat belanghebbende een woonadreswijziging heeft doorgeven aan de gemeente en dat het dus kennelijk bij de gemeente verkeerd is gegaan. Het is wel een aanwijzing dat belanghebbende mogelijk een woonadreswijziging heeft doorgegeven aan de gemeente, maar het zou ook om een voor die gelegenheid gehanteerd correspondentieadres kunnen gaan.
De rechtbank kijkt naar alle omstandigheden en acht het in dit verband van belang dat belanghebbende de brief van de gemeente van 1 maart 2017 wel heeft overgelegd maar niet de daarbij behorende bijlage. De bijlage was blijkens de inhoud van de brief een BRP-uittreksel. Daarnaast merkt de rechtbank op dat belanghebbende blijkens de door hem ingebrachte stukken in Duitsland de verhuizing naar het nieuwe Duitse adres heeft geregistreerd, maar die stukken bieden geen inzicht in de te beantwoorden vraag of belanghebbende aan de Nederlandse gemeente of de Belastingdienst, een woonadreswijziging in het kader van die laatste verhuizing heeft doorgegeven.
4.7.
Belanghebbende heeft zijn stelling dat hij wel degelijk een woonadreswijziging heeft doorgegeven aan de gemeente niet met concrete stukken onderbouwd, terwijl dit wel van belanghebbende verwacht mag worden. Het kan uiteraard voorkomen dat er wel een woonadreswijziging is doorgegeven bij de gemeente en het vervolgens administratief onjuist verwerkt is door de gemeente, maar de eerste stap is dat belanghebbende aannemelijk maakt dat hij een wijziging heeft doorgegeven. Dat laatste acht de rechtbank, op basis van de stukken die tot het dossier behoren in samenhang bezien, niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt belanghebbende daarom niet in deze stelling.
4.8.
Gelet op het overwogene in 4.5 kon de inspecteur uitgaan van de door hem gehanteerde adressering. Vast staat dan dat belanghebbende, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, niet tijdig de aangifte heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verzuimboete dan ook terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
4.9.
Opzet of schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. Van avas is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht de boete van € 385 hier passend en geboden nu omstandigheden op grond waarvan de boete mogelijk zou moeten worden gematigd of vernietigd niet zijn gesteld of anderszins aannemelijk zijn geworden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 10 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, rov. 3.2.1.