ECLI:NL:RBZWB:2023:4926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21/5065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de gevolgen voor de onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [straatnaam] te [plaats], vastgesteld op € 297.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Belanghebbende heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. Tijdens de zitting op 21 april 2023 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar gevraagd om aanvullende documenten, maar deze waren niet volledig. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning vastgesteld op € 289.000, wat lager is dan de oorspronkelijke waardebepaling. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijstaak is geslaagd en verklaart het beroep gegrond.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 50 voor belanghebbende. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, de waarde van de woning wordt verlaagd en de aanslag onroerendezaakbelastingen wordt dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank biedt haar excuses aan voor de vertraging in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [straatnaam] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 297.000 (de waardebeschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oisterwijk voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag). Tegen de berekening van de aanslagen als zodanig zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslagen volgt daarom het oordeel over de waarde.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd. Tegen deze beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift. Bij de bestudering van het dossier heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift melding maakt van informatiebronnen die niet als bijlagen bij het verweerschrift zitten. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar bij brief van 31 maart 2023 gewezen op de wettelijke verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. [1] Bij digitaal bericht van 11 april 2023 heeft de heffingsambtenaar de stukken van het geding aangevuld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar]. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
1.6.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 maart 2023 aan belanghebbende op het adres [straatnaam] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De betreffende uitnodiging is ook per reguliere post aan belanghebbende op genoemd adres toegezonden. Op 20 april 2023 is de envelop met de aangetekend verzonden uitnodiging door de rechtbank retour ontvangen. Daarop staat vermeld dat het aangetekend verzonden stuk retour is gezonden omdat het niet is afgehaald. Controle van de gemeentelijke basisadministratie geeft aan dat belanghebbende op het moment van verzending van de uitnodiging op het genoemde adres woonachtig was. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank is al het nodige gedaan om belanghebbende in kennis te stellen van de mondelinge behandeling ter zitting. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder aanwezigheid van belanghebbende.
1.7.
Ter zitting heeft de heer [heffingsambtenaar] kenbaar gemaakt geen machtiging te kunnen verstrekken waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om de heffingsambtenaar te vertegenwoordigen. Daarop heeft de rechtbank de bewijsopdracht gegeven om deze alsnog te verstrekken. Vooruitlopend op de ontvangst daarvan is de zaak ter zitting inhoudelijk besproken.
1.8.
Bij brief van 26 april 2023 heeft de heffingsambtenaar aan de rechtbank een document doen toekomen in reactie op de bewijsopdracht. Dit document is door de rechtbank niet als rechtsgeldige machtiging aangemerkt, omdat de functieomschrijving van de ondertekenaar ontbreekt, waardoor geen koppeling kan worden gemaakt met het Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar. [2] Een afschrift van deze onvolledige machtiging is toegevoegd aan het dossier en als bijlage 1 bijgevoegd bij deze uitspraak. [3]
1.9.
Gelet de op de duur van de ontvangst van de machtiging heeft de rechtbank partijen bij brief van 5 juni 2023 geïnformeerd dat het doen van uitspraak langer duurde.
1.10.
Op 27 juni 2023 heeft de rechtbank een rechtsgeldige machtiging van de heffingsambtenaar ontvangen. Uit intern onderzoek is gebleken dat deze machtiging al in een eerder stadium is toegezonden. Deze is echter intern door de rechtbank als algemeen stuk aangemerkt, omdat de koppeling met dit zaaknummer ontbrak. Daardoor heeft de afdoening van deze zaak onnodig lang op zich laten wachten. De rechtbank biedt voor deze vertraging haar excuses aan. Een afschrift van de rechtsgeldige machtiging is toegevoegd aan het dossier en als bijlage 2 bij deze uitspraak gevoegd.
1.11.
Op 30 juni 2023 is het onderzoek gesloten en is een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

Oordeel van de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank beoordeelt de juistheid van de uitspraak op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de klachten van belanghebbende daartegen (de beroepsgronden).
2.2.
De rechtbank beslist in het voordeel van belanghebbende. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3.
3.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kap-woning met bouwjaar 1998, met een gebruiksoppervlakte van 124m2 en een perceel grond van 325m2. De woning beschikt over een ommuurde tuin en tot de woning behoort een garage van 32m2.
3.2.
Belanghebbende heeft de woning gekocht op of omstreeks 11 september 2017 voor € 259.000.

Motivering van het oordeel

4.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar daar niet in geslaagd.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft in beroep de waardebepaling van de woning tegen het licht gehouden en een nieuwe berekening gemaakt. Dat is toegestaan. Het staat elke partij, dus ook de heffingsambtenaar, vrij om in beroep nieuwe bewijsmiddelen aan te dragen ter onderbouwing van het standpunt dat verdedigd wordt.
4.4.
De berekening die de heffingsambtenaar heeft overgelegd, overtuigt de rechtbank niet. Op een aantal onderdelen heeft de heffingsambtenaar wel aan zijn bewijstaak voldaan, onder meer:
  • De heffingsambtenaar heeft een modelmatige vergelijking gemaakt met verkoopgegevens van woningen die binnen een jaar voor of een jaar na de waardepeildatum zijn verkocht;
  • Met de nieuw gekozen vergelijkingsobjecten is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan de klacht van belanghebbende dat de eerder gekozen woningen niet bruikbaar waren om mee te vergelijken. Alle zijn gelegen in hetzelfde deelgebied van de gemeente, ten zuiden van het spoor in de zone van de kerk en de begraafplaats. Eén van deze objecten is bovendien gelegen in dezelfde straat als de woning van belanghebbende;
  • De heffingsambtenaar heeft door middel van een schema (uitsplitsing van de vergelijkingsobjecten naar zogeheten KOUDV-factoren) en een cijferoverzicht (matrix) inzichtelijk gemaakt wat zijn visie is op de onderlinge verschillen tussen de objecten en de invloed daarvan op de waardeberekening.
4.5.
De rechtbank kan echter de heffingsambtenaar niet volgen in zijn rekenkundige correctie (in de matrix) voor het verschil in perceelgrootte. Als algemeen uitgangspunt wordt aanvaard dat de eerste meters woonoppervlak de meeste waarde per m2 hebben. De meerwaarde neemt af naarmate het totaal hoger wordt (afnemend grensnut). De matrix van de heffingsambtenaar rekent echter (ogenschijnlijk) andersom:
  • 12% waardecorrectie naar boven voor een gebruiksoppervlakte van 168m2 tegenover 124 m2 bij belanghebbende;
  • 5% waardecorrectie naar boven voor 198m2(referentie 2), terwijl voor 100m2 (referentie 3) geen waardecorrectie is toegepast.
Ter zitting kom de gemachtigde van de heffingsambtenaar desgevraagd geen nadere toelichting geven. Daarmee is de berekening niet voldoende helder en inzichtelijk. Dat heeft weer tot gevolg dat de waarde van de woning niet voldoende is onderbouwd. Ook de onderbouwing in de bezwaarfase is niet toereikend, want geeft evenmin duidelijkheid op bovengenoemde punten.
4.6.
De conclusie is dat de heffingsambtenaar niet geslaagd is in zijn bewijstaak om de waarde aannemelijk te maken.
4.7.
Vervolgens kijkt de rechtbank naar het betoog van belanghebbende. Belanghebbende heeft in zijn stukken wel zijn klachten tegen de berekening van de heffingsambtenaar duidelijk gemaakt, maar heeft geen eigen berekening of beschrijving van een waardeopbouw op basis van verkoopcijfers heeft gemaakt. Belanghebbende is dus ook niet in zijn bewijstaak geslaagd.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de knoopt doorhakt. Dat heet een beslissing in goede justitie. Bijzonder daaraan is dat er geen rekenkundige onderbouwing aan ten grondslag ligt. Alle bewijsmiddelen van beide partijen tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank een waarde van € 289.000 het meest aannemelijk. De waarde wordt daarom in goede justitie op dat bedrag vastgesteld. Dat is lager dan de waarde die de heffingsambtenaar heeft vastgesteld. Daarom is het beroep gegrond.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag te hoog vastgesteld. De uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, de waarde moet worden verlaagd en de aanslag moet worden verminderd. Ook heeft belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht. Ook heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor de lange duur van de procedure. In het onderstaande gaat de rechtbank daar op in.

Vergoeding van immateriële schade

6.
6.1.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor behandeling van deze zaak is overschreden. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 5 mei 2021. De uitspraak van de rechtbank wordt op 12 juli 2023 gedaan en dus afgerond 27 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 3 maanden. Deze overschrijding is volledig toerekenbaar aan de beroepsfase.
6.2.
Omdat de overschrijding van de termijn is ontstaan ná het onderzoek ter zitting, moet de rechtbank dit uit eigen beweging (ambtshalve) toepassen. [4] In de lijn die door de Hoge Raad is bepaald, wordt uitgegaan van een vergoeding van € 500 per half jaar overschrijding. De jurisprudentie van deze rechtbank heeft zich nadien ontwikkeld in een richting die meebrengt dat naar de huidige stand van die ontwikkeling de omvang van deze vergoeding in een zaak als deze in beginsel wordt bepaald op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. [5] Op dezelfde gronden als de in de voetnoot genoemde uitspraak past de rechtbank in deze zaak dezelfde vergoeding toe. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50, geheel te vergoeden door de Staat der Nederlanden. De Staat der Nederlanden (in de persoon van de minister) moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 289.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Uitvoeringsregeling)
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

Voetnoten

1.Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht
2.Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar, vastgesteld op 15 juli 2019 en gepubliceerd in het Gemeenteblad, nr. 185749 op 25 juli 2019.
3.Ter completering van het dossier en ter eventuele beoordeling in hoger beroep
4.Arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, onderdeel 3.13.2, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:HR:2016:252
5.Zie in dat verband onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 17 mei 2023, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:RBZWB:2023:3092