In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [straatnaam] te [plaats], vastgesteld op € 297.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Belanghebbende heeft hierop beroep ingesteld.
De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. Tijdens de zitting op 21 april 2023 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar gevraagd om aanvullende documenten, maar deze waren niet volledig. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning vastgesteld op € 289.000, wat lager is dan de oorspronkelijke waardebepaling. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijstaak is geslaagd en verklaart het beroep gegrond.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 50 voor belanghebbende. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, de waarde van de woning wordt verlaagd en de aanslag onroerendezaakbelastingen wordt dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank biedt haar excuses aan voor de vertraging in de procedure.