ECLI:NL:RBZWB:2023:3092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
21/3013
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de rechtsgeldigheid van de aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning met garage en berging, vastgesteld op € 570.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 516.000 voor. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was op de zitting, maar wel een verweerschrift had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze is uitgenodigd en dat het beroep buiten aanwezigheid van de heffingsambtenaar kon worden behandeld.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode en dat de referentieobjecten die zijn gebruikt voor de taxatie vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde en dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is.

Daarnaast wordt er een verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade behandeld, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is overschreden. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 50, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen worden gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A. Bakker, verbonden aan Maatschap WOZ Juristen),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 juli 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 570.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente Loon op Zand voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij de waarde van de woning en de aanslag OZB gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens belanghebbende, [naam]. De heffingsambtenaar was niet aanwezig. Een afschrift van de (door)machtiging door de heer Bakker aan de heer [naam] is bijgevoegd bij deze uitspraak.
1.5.
De heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 januari 2023 aan de heffingsambtenaar naar het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen op de zitting. Nu de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 26 januari 2023 aan de heffingsambtenaar op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. De rechtbank heeft daarom de zaak behandeld buiten aanwezigheid van de heffingsambtenaar.

Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning met een garage, berging en dakkapel. De inhoud van de woning betreft 599m3.

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit een waarde van € 516.000. De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 570.000 juist, althans niet te hoog, is. In opdracht van de heffingsambtenaar heeft [taxateur], taxateur, een taxatie van de woning uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt (hierna: het taxatierapport).
De bevoegdheid van de heffingsambtenaar
3. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om te toetsen of de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand op de juiste wijze is aangesteld en aangewezen. Door de heffingsambtenaar zijn in beroep een aanstellings- en aanwijzingsbesluit overgelegd, waaruit volgt wie aangewezen heffingsambtenaar in de gemeente Loon op Zand is in de zin van artikel 234, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.
3.1
De rechtbank oordeelt dat deze stelling tardief is, omdat zij voor het eerst ter zitting is ingenomen. Dat komt in strijd met de goede procesorde. Ten overvloede geeft de rechtbank ook een inhoudelijk oordeel over de bevoegdheid: uit het door de heffingsambtenaar overgelegde aanstellingsbesluit volgt dat de medewerker beleidsondersteuning B van het cluster Belastingen is aangewezen als gemeenteambtenaar, als bedoeld in artikel 234, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Uit de overgelegde Akte van aanstelling volgt dat als heffingsambtenaar is aangesteld als “medewerker beleidsondersteuning en -uitvoering (technisch) B” binnen de afdeling “Financiën, Belastingen en Informatievoorziening”. De aangestelde heffingsambtenaar is degene die in onderhavige procedure als heffingsambtenaar optreedt. Niet is gebleken dat de heffingsambtenaar van de Gemeente Loon op Zand niet, althans onjuist, als zodanig is aangesteld.
Schending van artikel 40 Wet WOZ
4. Belanghebbende stelt dat hij de heffingsambtenaar in bezwaar heeft verzocht om de grondstaffel en de waardematrix. Hij stelt deze niet te hebben ontvangen.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft een e-mail van 28 april 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat de opgevraagde stukken voorafgaand aan het horen zijn toegezonden aan de (voormalig) gemachtigde van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat voldoende aannemelijk is dat de heffingsambtenaar de grondstaffel en de waardematrix in de bezwaarfase heeft verstrekt. De heffingsambtenaar heeft daarmee tijdig en volledig aan het verzoek van belanghebbende voldaan zodat in zoverre artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet is geschonden.
Het horen in bezwaar
5. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat niet volledig is weergegeven wat tijdens het hoorgesprek aan de orde is geweest.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de uitspraak op bezwaar een zakelijke weergave bevat van hetgeen tijdens het horen is besproken. Anders dan belanghebbende stelt, overweegt de rechtbank dat in de uitspraak op bezwaar voldoende rekening wordt gehouden met de eigen taxatie van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel niet heeft geschonden.
Beoordeling van de waarde van de woning
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
6.1.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
6.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. Daartoe heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van een taxatierapport waarin onder meer een gegevensmatrix van de woning is opgenomen en de woning is vergeleken met een aantal referentieobjecten, zijnde [object], [object], [object], allen gelegen te [plaats]. Als extra onderbouwing is de woning vergeleken met referentieobject [object] te Loon op Zand. Belanghebbende betwist de door de heffingsambtenaar gekozen referentieobjecten niet.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de in het taxatierapport genoemde referentieobjecten in [plaats] gelegen woningen betreffen. De referentieobjecten zijn omstreeks de waardepeildatum verkocht. De woning en de referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua inhoud en hebben nagenoeg dezelfde indicaties. In het taxatierapport zijn ook de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de gegevensmatrix voldoende inzichtelijk gemaakt hoe met de verschillen tussen de genoemde woningen rekening is gehouden.
6.4.
Belanghebbende stelt dat de waarde van de grond behorende bij de woning tot een te hoog bedrag is gewaardeerd, omdat de heffingsambtenaar uitgaat van een onjuiste grondoppervlakte behorende bij de woning. Waar de heffingsambtenaar uitgaat van een oppervlakte van 1.053m2, heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat uitgegaan dient te worden van een oppervlakte van 1.043m2. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar met het door hem ingebrachte taxatierapport de door hem voorgestane oppervlakte van 1.053m2 voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat de rechtbank van die oppervlakte uit zal gaan. Omdat de heffingsambtenaar uitgaat van het juiste grondoppervlak oordeelt de rechtbank dat ook de waarde van de bij de woning behorende grond op de juiste wijze is berekend.
6.5.
De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat niet achterhaald kan worden waar de waarden van de aanhorigheden op zijn gebaseerd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarden van de aanhorigheden aannemelijk heeft gemaakt met het taxatierapport. De waarden van de aanhorigheden wijken niet zodanig af ten opzichte van de waarden van de aanhorigheden bij de vergelijkingsobjecten, dat aan de juistheid van de waarde getwijfeld moet worden.
6.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Vergoeding van immateriële schade
7. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift is ontvangen op 1 april 2021 door de heffingsambtenaar. De uitspraak van de rechtbank wordt op 17 mei 2023 gedaan en dus afgerond 26 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 2 maanden. Deze overschrijding is volledig toerekenbaar aan de beroepsfase.
7.1.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar, ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50, geheel te vergoeden door de Staat der Nederlanden. De Staat der Nederlanden moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd blijven.
8.1.
De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep dan ook als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een normbedrag van € 837 per punt en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan € 418,50, geheel te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Dit geldt ook voor de vergoeding van het griffierecht van € 49.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt, zijnde € 49.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.