In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning met garage en berging, vastgesteld op € 570.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 516.000 voor. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was op de zitting, maar wel een verweerschrift had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze is uitgenodigd en dat het beroep buiten aanwezigheid van de heffingsambtenaar kon worden behandeld.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode en dat de referentieobjecten die zijn gebruikt voor de taxatie vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde en dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is.
Daarnaast wordt er een verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade behandeld, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is overschreden. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 50, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen worden gehandhaafd.