ECLI:NL:RBZWB:2023:4935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag erfbelasting en de toepassing van de gehandicaptenvrijstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag erfbelasting behandeld. De zaak betreft de erfbelasting die is opgelegd na het overlijden van de moeder van belanghebbende in 2017. Belanghebbende, die in de wettelijke schuldsanering zat en volledig arbeidsongeschikt was, ontving van zijn moeder een jaarlijkse bijdrage voor zijn levensonderhoud. De rechtbank beoordeelt of de gehandicaptenvrijstelling van toepassing is, wat inhoudt dat het kind grotendeels op kosten van de overledene moet zijn onderhouden. De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, omdat de totale kosten van belanghebbende, inclusief hypotheeklasten en andere uitgaven, hoger zijn dan de bijdrage van zijn moeder. Hierdoor wordt de gehandicaptenvrijstelling niet toegekend en blijft de aanslag erfbelasting in stand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat ziet op de aan hem opgelegde aanslag erfbelasting wegens het overlijden van zijn moeder in 2017.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote], en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
1.2.
De inspecteur heeft na de zitting een nader stuk ingediend. De rechtbank ziet in dat stuk geen aanleiding om het onderzoek te heropenen (zie 4.11).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de aanslag erfbelasting door de inspecteur niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Dat doet zij aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag erfbelasting niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De gehandicaptenvrijstelling is niet van toepassing en ook het faillissement van belanghebbende en een eventuele onderbedelingsvordering die hij op zijn moeder had, leiden in dit geval niet tot een vermindering van de aanslag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende ondervindt verschillende beperkingen en is volledig arbeidsongeschikt verklaard.
3.1.
Verder is belanghebbende in 2014 in de wettelijke schuldsanering (WSNP) terechtgekomen, en in het jaar 2016 failliet verklaard.
3.2.
Belanghebbende ontving van zijn moeder in de periode 2014 tot en met 2017 een bijdrage van circa € 4.000 per jaar voor zijn levensonderhoud. Daarnaast had belanghebbende in die jaren, volgens zijn aangiften inkomstenbelasting, de volgende inkomsten:
2014
2015
2016
2017
Loon uit tegenwoordige arbeid
€ 8.525
€ 3.799
€ 5.693
€ 5.543
WAO
€ 30.441
€ 30.740
€ 31.259
€ 31.824
Totaal
€ 38.966
€ 34.539
€ 36.952
€ 37.367
3.3.
In zijn aangiften inkomstenbelasting heeft belanghebbende verder hypotheekrente afgetrokken als uitgaven van zijn eigen woning. De bedragen van de aftrekbare rente zijn € 10.946 (2014), € 10.946 (2015), € 10.543 (2016) en € 6.078 (2017).
3.4.
De moeder van belanghebbende is overleden op 11 maart 2017. Zij was op dat moment weduwe. De vader van belanghebbende was reeds op 7 augustus 2012 overleden.
3.5.
Naar aanleiding van het overlijden van de moeder is aangifte erfbelasting gedaan. Daarin is vermeld dat de nalatenschap € 272.934 bedroeg. De nalatenschap bestond uit de waarde van een eigen woning (€ 245.000) en het saldo van een bankrekening (€ 32.798), verminderd met de kosten van de begrafenis (€ 4.864 netto).
3.6.
Op grond van het testament van zijn moeder is belanghebbende gerechtigd tot één vierde gedeelte van haar nalatenschap. De verkrijging van belanghebbende is berekend op € 68.233 (1/4 van € 272.934).
3.7.
In overeenstemming met de aangifte erfbelasting heeft de inspecteur de belaste verkrijging voor de erfbelasting van belanghebbende vastgesteld op € 48.024 (een verkrijging van € 68.233 verminderd met de kindvrijstelling voor de erfbelasting van € 20.209 [1] ). Over de belaste verkrijging heeft de inspecteur € 4.802 erfbelasting geheven (10 procent erfbelasting over de belaste verkrijging [2] ).
3.8.
Het bedrag van belanghebbendes verkrijging uit de nalatenschap van zijn moeder heeft de curator volledig gebruikt om schuldeisers van belanghebbende te betalen.
3.9.
Het faillissement van belanghebbende is op 8 maart 2019 beëindigd. In 2021 had belanghebbende nog een restschuld van € 17.000.
3.10.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. De inspecteur heeft in de brief met dagtekening 25 november 2021 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag erfbelasting gehandhaafd.
3.11.
Tegen die beslissing van de inspecteur heeft belanghebbende beroep ingesteld. Het beroepschrift is door de rechtbank op 12 januari 2022 ontvangen.

Motivering

Tijdig ingediend beroepschrift
4. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de aanslag erfbelasting, gaat zij eerst in op de vraag of het beroep tijdig is ingesteld. De termijn voor het instellen van beroep is namelijk een termijn waaraan de rechtbank ambtshalve moet toetsen.
4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift begint met de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt na de dag van dagtekening [3] . De beroepstermijn bedraagt zes weken [4] . Een beroepschrift is tijdig ingediend indien deze - enkele uitzonderingen daargelaten - voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen [5] .
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij de uitspraak op bezwaar pas op 1 december 2021 heeft ontvangen. De inspecteur heeft die (latere) datum van ontvangst niet betwist. De rechtbank stelt daarom vast dat de uitspraak op bezwaar pas op 1 december 2021 aan belanghebbende bekend is gemaakt. Zij neemt daarom die datum, en niet de datum van de dagtekening, als uitgangspunt voor het begin van de beroepstermijn. Met de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 12 januari 2022, heeft belanghebbende binnen zes weken beroep ingediend. Het beroep is dus op tijd ingesteld en daarmee ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal behandelen.
Gehandicaptenvrijstelling
4.3.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of in geval van belanghebbende de zogeheten gehandicaptenvrijstelling [6] van toepassing is.
4.4.
De gehandicaptenvrijstelling bedraagt voor het jaar 2017 € 60.621. Er moet aan twee voorwaarden worden voldaan, wil de gehandicaptenvrijstelling van toepassing zijn. Die voorwaarden zijn dat (i) het kind grotendeels (wat naar fiscaal gebruik betekent 50 procent of meer) op kosten van de overledene werd onderhouden en (ii) het kind ten gevolge van ziekte of gebreken vermoedelijk in de eerstkomende drie jaren niet in staat is om met arbeid die voor zijn kracht berekend is, de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde mensen van gelijke leeftijd in staat zijn aan inkomen te verwerven.
4.5.
Partijen zijn het er over eens dat aan de hiervoor genoemde tweede voorwaarde is voldaan. Uitsluitend verschillen zij van mening of belanghebbende grotendeels op kosten van zijn moeder werd onderhouden (voorwaarde i). Als aan die voorwaarde is voldaan, moet de gehandicaptenvrijstelling worden toegekend.
4.6.
Belanghebbende voert aan dat hij weliswaar meer inkomsten ontving dan de jaarlijkse bijdrage van zijn moeder (zie 3.3), maar dat hij destijds in faillissement verkeerde en van zijn curator per maand maar € 250 aan ‘leefgeld’ ontving. Dat leefgeld was zijn daadwerkelijke inkomen, waarvan hij onder meer boodschappen en brandstofkosten voor de auto betaalde. De rest van zijn inkomsten bleef bij de curator, was bestemd voor schuldeisers en moet daarom niet worden meegenomen voor de vraag of hij grotendeels op kosten van moeder werd onderhouden. De jaarlijkse bijdrage van € 4.000 van zijn moeder bedroeg zodoende meer dan het leefgeld en leidde er dan ook toe dat hij grotendeels op haar kosten werd onderhouden, aldus belanghebbende.
4.7.
De inspecteur betwist dat. Volgens hem dienen de inkomsten van belanghebbende niet te worden beperkt tot het leefgeld dat hij ontving van zijn curator, maar dienen ook de inkomsten van belanghebbende die de curator beheerde in aanmerking te worden genomen voor de vraag of belanghebbende grotendeels op kosten van zijn moeder werd onderhouden. Die inkomsten zijn gelet op zijn aangiften inkomstenbelasting meer dan de bijdragen van zijn moeder, zodat belanghebbende niet voldoet aan de eerste voorwaarde van de gehandicaptenvrijstelling, aldus de inspecteur.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat voor de vraag of belanghebbende grotendeels op kosten van zijn moeder werd onderhouden niet alleen naar de kosten voor boodschappen en benzine, uitgekeerd door de curator als leefgeld, moet worden gekeken, maar ook naar andere kosten die de curator namens belanghebbende voldeed. Het gaat dan bijvoorbeeld om zijn maandelijkse woonlasten, zoals betalingen voor de hypotheek van de eigen woning, kosten van gas, water en licht en verzekeringen. Gelet op de aangiften inkomstenbelasting van belanghebbende van de jaren 2014 tot en met 2017 bedroegen de hypotheekrente in die jaren alleen al € 10.946 (2014), € 10.946 (2015), € 10.543 (2016) en € 6.078 (2017). Alleen deze kosten en het leefgeld samen opgeteld heeft al tot gevolg dat de kosten per jaar zodanig hoog waren, dat de bijdrage van zijn moeder van € 4.000 per jaar niet vijftig procent of meer vormt van de kosten. Er wordt daarom niet voldaan aan voorwaarde i, zodat de gehandicaptenvrijstelling niet van toepassing is. De inspecteur heeft dus terecht de gewone vrijstelling voor kinderen toegepast.
Faillissement
4.9.
Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat zijn verkrijging uit de nalatenschap van zijn moeder direct naar zijn schuldeisers ging, en de curator in de afwikkeling van zijn faillissement geen rekening heeft gehouden met de te betalen erfbelasting. Nu moet belanghebbende nog erfbelasting betalen, terwijl het bedrag dat hij uit de nalatenschap kreeg al op is. Die omstandigheden maken echter niet dat de aanslag erfbelasting tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het is daarom geen aanleiding voor de rechtbank om de aanslag te verminderen. Als belanghebbende vanwege zijn financiële situatie de aanslag erfbelasting niet kan betalen, kan hij bij de ontvanger van de Belastingdienst vragen om een betalingsregeling.
Onderbedelingsvordering op moeder
4.10.
Tot slot heeft de rechtbank op de zitting met partijen besproken de stelling van belanghebbende dat in de aanslag erfbelasting nog rekening moet worden gehouden met een vrijstelling wegens het overlijden van zijn vader in 2012. Die stelling moet zo worden begrepen dat belanghebbende stelt een onderbedelingsvordering te hebben gehad op zijn moeder, omdat aan haar de gehele nalatenschap van zijn vader destijds is toebedeeld, terwijl belanghebbende ook erfgenaam was. Met de daardoor ontstane schuld van zijn moeder aan hem moet bij de berekening van de verschuldigde erfbelasting rekening worden gehouden, aldus belanghebbende.
4.11.
Belanghebbende heeft zijn stelling over de onderbedelingsvordering pas op de zitting toegelicht. Hij heeft geen hoogte van de onderbedelingsvordering genoemd, en ook geen stukken in de procedure ingebracht waaruit de hoogte van die vordering zou kunnen worden opgemaakt. In de aangifte erfbelasting is een dergelijke vordering ook niet opgenomen. Partijen hebben op de zitting afgesproken dat zij na de zitting samen uitzoeken of rekening moet worden gehouden met een overbedelingsvordering en de rechtbank op dit punt geen oordeel hoeft te geven. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft van de inspecteur een bericht ontvangen op 15 juni 2023, waarin de inspecteur schrijft dat op dat moment nog geen stukken voorhanden waren waaruit de hoogte van die vordering zou kunnen worden afgeleid. In die brief heeft de rechtbank geen reden gezien om de zaak te heropenen, aangezien deze niet leidt tot nieuwe feiten of omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden.
4.12.
Voor het geval dat belanghebbende toch wil dat de rechtbank over de onderbedelingsvordering oordeelt, komt de rechtbank tot het volgende. De enkele stelling dat er een onderbedelingsvordering in de nalatenschap van zijn moeder aanwezig was, is onvoldoende voor het oordeel dat de aanslag erfbelasting aan belanghebbende tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat het bestaan en de hoogte van die schuld (nog) niet bekend is. De rechtbank ziet daarom in dat standpunt geen aanleiding om de aanslag erfbelasting te verminderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de aanslag erfbelasting in stand laat en niet vermindert. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 13 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.De ‘kindvrijstelling’ is opgenomen in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 4 sub c van de Successiewet 1956 (tekst 2017).
2.Het tarief van de erfbelasting is opgenomen in artikel 24 van de Successiewet 1956 (tekst 2017).
3.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 6:9, eerste lid van de Awb.
6.De verhoogde kindervrijstelling van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 4 sub b van de Successiewet 1956.