“ De heer [naam 2] leidde het gesprek in en vroeg u te vertellen hoe de vererving en het geregistreerd partnerschap tot stand was gekomen.
U vertelde: ik was mantelzorger van de heer [naam 1] en reed hem naar allerlei afspraken toe, zoals het ziekenhuis en ook de notaris ([notaris]). Ik wist niet wat daar besproken werd, want ik bleef in de wachtkamer. Op enig moment waren we weer bij de notaris en werd ik binnen geroepen. Toen kreeg ik te horen dat ik in het testament van de heer [naam 1] stond. Dat vond ik raar want er was een nicht. Dat zei ik ook, maar volgens de notaris was er geen familie. Wij hadden een band, de heer [naam 1] kwam bij ons gezin over de vloer, er was een genegenheid ontstaan waaruit hij het idee van een testament op mij had gekregen. De laatste anderhalf jaar van zijn leven kwam hij elk weekend bij ons. Hij zag mijn kinderen als een soort kleinkinderen van hem. Mijn man vond dat prima. Hij ging bijvoorbeeld toen de stoppen bij de heer [naam 1] waren doorgeslagen naar zijn huis omdat te repareren. De notaris heeft mij uitgelegd dat als de heer [naam 1] zou overlijden en er 'niemand' was, het dan lastig zou zijn de wensen voor de uitvaart te realiseren. De oplossing volgens de notaris was dat de heer [naam 1] en ik een geregistreerd partnerschap zouden aangaan. Ik stond daarvan te kijken, ik was toen getrouwd en moest daarvoor scheiden, maar volgens de notaris kon het juridisch allemaal zo.
[…]
Vraag: in de uitspraak van de kantonrechter staat dat volgens u het geregistreerd
partnerschap puur om fiscale redenen is aangegaan en er van een affectieve relatie nooit sprake is geweest, daarstraks zei u iets anders. Hoe moeten wij dat zien.
U zei daarover: het was niet alleen fiscaal; dat was tactiek van de advocaat omdat dat gunstiger zou zijn. Daar ben ik in die ontslagprocedure in meegegaan. Maar dat was niet echt zo. Er was geen seksuele verhouding, maar er was wel een band. Dat het geregistreerd partnerschap louter fiscaal was, is maar deels waar. Er waren ook gevoelens van zorg en betrokkenheid.
Vraag aan u: u hebt dus voor de kantonrechter gelogen? Uw antwoord: nee
Vraag aan u: wat moeten wij nu geloven? Uw antwoord: ik spreek de waarheid.
[…]
Vraag aan u: hoe reageerden uw kinderen toen u vertelde dat u ging scheiden en een geregistreerd partnerschap met de heer [naam 1] aanging? U antwoordde: de kinderen hadden geen reactie op het feit dat we gingen scheiden. Zij vonden: als jullie dat zo willen, dan moeten jullie dat doen. Twee zijn zelfs getuige geweest bij het geregistreerd partnerschap. Ik heb alles met de beste bedoelingen gedaan. Ik heb thuis nog de foto van de heer [naam 1] staan. Er was een affectieve relatie, dat is de kern. Waar ik niet mee overweg kan is dat ik iemand zo verzorg, zijn uitvaart heb geregeld en dan zo wordt achtervolgd. Vier jaar later nog!
Vraag: bent u gaan samenwonen? U antwoordde: het was de bedoeling dat wij - ons gezin - en de heer [naam 1] samen zouden gaan wonen aan de [adres 2]. Daar is het niet van gekomen. Hij had een spierziekte en is in die zomer drie keer gevallen. Hij ging toen snel lichamelijk achteruit. Dat was niet te voorzien en al helemaal niet de bedoeling.”