ECLI:NL:RBZWB:2023:5069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex in strijd met bestemmingsplan

Op 17 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, eigenaar van percelen te [plaatsnaam], beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Deze beslissing betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met zes appartementen aan de [adres 1] 2b te [plaatsnaam]. Eiseres was niet aanwezig op de zitting, terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. A.A. Kammer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning op 10 maart 2022 al van rechtswege was verleend, omdat het college niet tijdig had beslist op de aanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat het college niet bevoegd was om de vergunning te verlenen en dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd dat de afwijking van de bouw- en goothoogte in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Echter, de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard op het aspect van parkeren, omdat het college de parkeerbehoefte ten onrechte had beoordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit op dat punt vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.

Als vergunninghouder heeft deelgenomen:
[naam vergunninghouder], uit [plaatsnaam] .

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 17 augustus 2022 (bestreden besluit) over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een appartementencomplex met zes appartementen aan de [adres 1] 2b te [plaatsnaam] .
De rechtbank heeft het beroep – na een eerdere verdaging vanwege gezondheidsproblemen van de gemachtigde van eiseres – op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren daar, zonder voorafgaand bericht van afwezigheid, niet bij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Kammer. Vergunninghouder was ook aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De feiten
Eiseres is eigenaar van de percelen [adres 2] 19 en 21 te [plaatsnaam] en exploiteert daar een horecabedrijf met terras.
Vergunninghouder heeft op 24 december 2021 de omgevingsvergunning aangevraagd.
Bij besluit van 10 maart 2022 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend, voor het bouwen van een bouwwerk en het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Eiseres heeft daar bij brief van 23 maart 2022 bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft het college besloten om het primaire besluit in stand te laten, onder aanvulling van de motivering. Eiseres heeft daar op 27 september 2022 beroep tegen ingesteld.

2. De omgevingsvergunning

2.1
Het college heeft toestemming verleend voor het bouwen van een bouwwerk [1] , bestaande uit een appartementencomplex met zes appartementen verdeeld over een begane grond en eerste en tweede verdieping. Het bouwplan heeft een goot- en bouwhoogte van 7,47 en 11,5 meter.
2.2
Het college heeft daarnaast toestemming verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. [2] In het bestemmingsplan Centrum [plaatsnaam] is aan de percelen de enkelbestemming ‘Centrum – 2’ toegekend. In de planregels staat dat die bestemming onder andere bestemd is voor wonen. [3] Volgens het college is het bouwplan in strijd met die bestemming, omdat de aangevraagde bouw- en goothoogte hoger is dan de in de planregels [4] voorgeschreven bouw- en goothoogte van maximaal 11 en 7 meter. Het college heeft – met toepassing van de kruimelgevallenregeling – toestemming verleend voor deze strijdigheid met het bestemmingsplan. [5]
3. De gronden
Eiseres heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Zij stelt voorop dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de omgevingsvergunning al van rechtswege was verleend (rechtsoverweging 5). Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel (rechtsoverweging 6) en heeft eiseres aangevoerd dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan en dat voor die strijdigheden geen toestemming is verleend (rechtsoverweging 7). Voor de afwijking van de maximale goot- en bouwhoogte kan volgens eiseres geen toestemming worden verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat dit niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering (rechtsoverweging 8). Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat geen omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk kon worden verleend, omdat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en het Bouwbesluit (rechtsoverweging 9).
4. Het wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
Bevoegdheid college
5.1
Eiseres heeft vooropgesteld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning op 10 maart 2022 te verlenen, omdat de omgevingsvergunning op die datum al van rechtswege was verleend vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Toetsingskader
5.2
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een facultatieve regeling opgenomen voor de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen. Die paragraaf is alleen van toepassing, indien dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. [6] In dat geval geldt dat een aangevraagde beschikking van rechtswege wordt gegeven, wanneer niet tijdig op de aanvraag is beslist. [7] De verlening van rechtswege geldt als een beschikking. [8] Het is het bestuursorgaan niet toegestaan om na afloop van de beslistermijn, wanneer de beschikking van rechtswege is ontstaan, nog een reële beschikking te nemen. [9] Hoewel het bestuursorgaan niet meer bevoegd is om na afloop van de beslistermijn alsnog een reëel besluit te nemen, is een alsnog genomen besluit niet van rechtswege nietig. Een dergelijk besluit is vernietigbaar en zal dus in rechte moeten worden bestreden. [10]
5.3
Voor beantwoording van de vraag of paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing is op de aanvraag om een omgevingsvergunning is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) relevant of de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing is. Uit de Wabo volgt dat die paragraaf uit de Awb alleen van toepassing is wanneer de reguliere voorbereidingsprocedure wordt gevolgd. [11] De beantwoording van die vraag wordt in de Wabo afhankelijk gesteld van de activiteit die is aangevraagd.
Beoordeling
5.4
De rechtbank stelt vast dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing was op de aangevraagde omgevingsvergunning. De reguliere voorbereidingsprocedure is volgens de Wabo namelijk van toepassing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van het bestemmingsplan, wanneer voor de voorgenomen activiteit toestemming kan worden verleend door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of door middel van de kruimelgevallenregeling. [12]
5.5
De reguliere voorbereidingsprocedure kent een beslistermijn tot uiterlijk acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. [13] Vergunninghouder heeft de aanvraag op 24 december 2021 ingediend bij het college. De beslistermijn is daarom op 25 december 2021 aangevangen en liep in beginsel tot 18 februari 2022. Omdat het college vergunninghouder bij brief van 3 februari 2022 heeft verzocht om aanvullende informatie en vergunninghouder die op 22 februari 2022 heeft ingediend, is de beslistermijn opgeschort met 19 dagen. [14] Gelet daarop liep de beslistermijn tot uiterlijk 9 maart 2022.
5.6
Gelet op het voorgaande was de aangevraagde omgevingsvergunning op 10 maart 2022 al van rechtswege gegeven en was het college op die dag niet meer bevoegd om een reëel besluit te nemen. De rechtbank ziet in het kader van de finale geschilbeslechting aanleiding om dit gebrek te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet gebleken dat eiseres is benadeeld door dit gebrek, omdat het reëel genomen besluit van gelijke strekking is als de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De rechtbank acht het gelet op de finale geschilbeslechting en de belangen van vergunninghouder niet doelmatig om het bestreden besluit daarom op dit punt te vernietigen om het college een gelijkluidende van rechtswege verleende omgevingsvergunning te laten bekendmaken waar dan opnieuw bezwaar en beroep tegen open staat.
6. Het rechtszekerheidsbeginsel
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat niet duidelijk is op welke wijze het peil van het bouwwerk moet worden vastgesteld en het om die reden niet duidelijk is voor welke maximale goot- en bouwhoogte toestemming is verleend. Die maximale maten zijn ook ten onrechte niet in de omgevingsvergunning opgenomen. Eiseres heeft de indruk dat de afwijking van de in het bestemmingsplan gegeven goot- en bouwhoogte groter is, dan de aangegeven maatvoering op de bouwtekening. Volgens eiseres moet het peil worden bepaald met toepassing van artikel 2.17, onder c, van de planregels.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende toegelicht op welke wijze het peil van het bouwwerk moet worden vastgesteld. Dit volgt immers uit artikel 2.17, onder a, van de planregels en in aanvulling daarop is in het bestreden besluit expliciet opgenomen: ‘het peil wordt gemeten vanaf de kruin van de weg gemeten bij de hoofdingang’. Het college heeft in het verweerschrift in voldoende mate toegelicht dat geen sprake is van een talud en het peil dus niet hoeft te worden vastgesteld met toepassing van artikel 2.17, onder c, van de planregels. Uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid dat het appartementencomplex een bouwhoogte heeft van 11,5 meter en een goothoogte van 7,47 meter. In de omgevingsvergunning staat dat de bouwtekening onderdeel uitmaakt van de vergunning. Gelet daarop is voldoende duidelijk voor welke maximale bouw- en goothoogte toestemming is verleend: 11,5 meter en 7,47 vanaf de kruin van de weg gemeten bij de hoofdingang. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is de rechtbank daarom niet gebleken.
7. Strijd met het bestemmingsplan
7.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Centrum [plaatsnaam] is aan de percelen de enkelbestemming ‘Centrum – 2’ toegekend. In de planregels staat dat die bestemming onder andere bestemd is voor wonen. [15] In het bestreden besluit heeft het college vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de maximale bouw- en goothoogte van 11 en 7 meter die binnen de bestemming staat voorgeschreven. [16] In de planregels staat dat die maximale bouw- en goothoogte geldt voor ‘bedrijfsgebouwen’, maar ter zitting heeft het college toegelicht dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest dat die maximale bouw- en goothoogte geldt voor alle bouwwerken binnen de bestemming. De rechtbank acht die uitleg van het bestemmingsplan niet onredelijk, omdat anders oneindig hoog zou mogen worden gebouwd ten behoeve van wonen of de overige functies binnen de bestemming.
7.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het bouwplan op meer punten in strijd is met het bestemmingsplan en dat daar ook een omgevingsvergunning voor is vereist.
Woningen op de begane grond
7.3
Volgens eiseres is het bouwen van appartementen op de begane grond in strijd met de bestemming, omdat uit de bouwregels blijkt dat alleen bedrijfsgebouwen op de begane grond mogen worden gebouwd. Appartementen zijn volgens eiseres alleen mogelijk vanaf de eerste verdieping.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bestemmingsomschrijving niet worden afgeleid dat de bestemming wonen alleen op de verdiepingen mag worden gerealiseerd. In artikel 5.1 van de planregels wordt de bestemming wonen immers niet beperkt tot de verdiepingen. Uit artikel 5.2.1 van de planregels kan bijvoorbeeld worden afgeleid dat ruimten waarin het contact met het publiek plaatsvindt (verkoopruimten en balieruimten) niet op de verdiepingen mogen worden gerealiseerd. Een dergelijke planregel staat niet opgenomen ten aanzien van het wonen op de begane grond.
Bouwvlak en toegestane maatvoering
7.5
Daarnaast heeft eiseres ten onrechte aangevoerd dat het bouwwerk aan de achterzijde buiten het bouwvlak zal worden gebouwd dan wel dat een deel van het bouwwerk wordt gebouwd op gronden waar een lagere maximum bouw- en goothoogte is toegestaan (namelijk 8 respectievelijk 4 meter). Uit een vergelijking tussen de bouwtekening en de plankaart bij het bestemmingsplan kan worden afgeleid dat het appartementencomplex binnen het bouwvlak is geprojecteerd en volledig valt binnen de gronden waar de toegestane bouw- en goothoogte 11 respectievelijk 7 meter zijn. Dat dit anders zou zijn, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd.
Archeologie
7.6
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat archeologisch bodemonderzoek en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden noodzakelijk is, omdat in het bestemmingsplan is bepaald dat bodemonderzoek noodzakelijk is tot 0,5 meter beneden het maaiveld.
7.7
Aan de percelen waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ toegekend. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten en de archeologische resten van historische kern. [17] Uit de planregels blijkt dat het verboden is om te bouwen op de percelen.
7.8
Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste in de weg aan het door eiseres aanvoeren van deze beroepsgrond. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel. [18] Uit de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [19] volgt dat bestemmingsplanregels die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, niet strekken tot bescherming van het belang van eiser die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een omgevingsvergunning voor zijn bedrijfsvoering. Dat belang is ook niet verweven met het algemeen belang van archeologische waarden die de planregels beogen te beschermen. De enkele omstandigheid dat eiseres eigenaar is van een perceel in de nabijheid van een in een omgevingsvergunning voorzien gebouw of werk betekent ook niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden zoals die geregeld zijn in een bestemmingsplan.
Parkeren
7.9
Eiseres heeft verder aangevoerd dat in de Nota parkeernormen geen grondslag kan worden gevonden voor het aantal benodigde parkeerplaatsen, omdat die normen niet kunnen worden herleid tot een na 1 juli 2018 vastgesteld bestemmingsplan. Vanaf die datum moesten gemeenten parkeernormen in hun bestemmingsplan verankeren. Volgens eiseres bestaat een structureel tekort aan (openbare) parkeerplaatsen in de omgeving. Gelet daarop is een onderzoek naar de parkeerbehoefte noodzakelijk. Op het terrein zijn parkeerplaatsen ingetekend, maar die worden ook gebruikt door andere omwonenden. Daarnaast is de verwachting dat de bewoners van het appartementencomplex de twaalf parkeerplaatsen niet zullen gebruiken voor het parkeren van de auto’s, maar deze in de openbare ruimte zullen parkeren. De parkeerplaatsen op eigen terrein zijn slecht bereikbaar. Het toegangspad is te smal, waardoor auto’s elkaar moeilijk kunnen passeren. Daarnaast is er onvoldoende ruimte om in- en uit te parkeren en de auto in de rijrichting te manoeuvreren. Dat zal ook leiden tot gevaarlijke situaties.
7.1
In het bestreden besluit wordt naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat normen uit de Nota parkeernormen Altena 2019 (parkeernota) golden vanwege het ten tijde van het bestreden besluit in ontwerp vastgestelde paraplubestemmingsplan Beleidsharmonisatie. Dat bestemmingsplan – en de daarin opgenomen verwijzing naar de parkeernota – is namelijk pas na het bestreden besluit (op 27 september 2022) vastgesteld. Gelet daarop heeft het college de parkeerbehoefte ten onrechte beoordeeld met inachtneming van die nota en de daarin voorgeschreven parkeerbehoefte van minimaal 2 parkeerplaatsen per appartement. Ten tijde van het bestreden besluit gold ten aanzien van het parkeren op grond van het bestemmingsplan [plaatsnaam] [20] dat sprake zou zijn van strijd met de bestemming ‘Centrum – 2’ bij het toevoegen of uitbreiden van woningen of wooneenheden, als niet zou worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij op eigen terrein wordt voorzien in minimaal 1,3 parkeerplaats per woning en/of wooneenheid. In het bestreden besluit heeft het college de parkeerbehoefte ten onrechte niet berekend aan de hand van die parkeernorm. Gelet daarop bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep op dit punt gegrond verklaren en het bestreden besluit op dit punt vernietigen.
7.11
De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van dit te vernietigen deel van het bestreden besluit in stand te laten, omdat het college op zitting voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per wooneenheid uit bestemmingsplan [plaatsnaam] . Uit de bouwtekening blijkt dat op eigen terrein twaalf parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat vier van die twaalf plaatsen worden gebruikt door omwonenden. Dat betekent dat acht parkeerplaatsen resteren voor de bewoners van het toekomstige appartementen-complex. Het bouwplan voorziet in het bouwen van zes wooneenheden en heeft daarom op grond van het toen geldende bestemmingsplan een parkeerbehoefte van (1,3 x 6 woningen) 7,8 parkeerplaatsen. Gelet daarop acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat op eigen terrein zal worden voorzien in voldoende parkeerruimte. Dat de toekomstige bewoners geen gebruik zullen maken van die parkeerplaatsen acht de rechtbank gelet op de afmetingen van het achtererf en de toegangsweg niet aannemelijk.
8. De verleende toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan
8.1
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht vastgesteld dat het bouwplan alleen in strijd is met de maximale bouw- en goothoogte die in het bestemmingsplan staat voorgeschreven. Op de andere door eiseres aangevoerde punten is het bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan.
8.2
Eiseres heeft aangevoerd dat voor het bouwplan geen toestemming kon worden verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat – gelet op de massa en de goot- en bouwhoogte van het bouwplan – sprake is van een grootschalig project.
Daarnaast heeft het college volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eiseres heeft in dat verband – kort samengevat – aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Door de hoogbouw wordt het terras van het horecabedrijf in de schaduw geplaatst. De toekomstige bewoners van de appartementen kunnen daarnaast geluids- of stankoverlast ervaren van de exploitatie van het horecabedrijf van eiseres. Eiseres vreest dat zij daardoor in de toekomst geconfronteerd zal worden met klachten, handhavingsverzoeken en/of beperkingen in haar bedrijfsvoering. Daarnaast zal het aantal verkeersbewegingen toenemen in de [adres 1] , terwijl die straat al kampt met een hoge verkeersdruk. De uitrit naar de [adres 1] is ook onoverzichtelijk en zal leiden tot gevaarlijke situaties. Eiseres vreest ook voor wateroverlast op haar percelen en in haar panden, omdat geen advies is gevraagd aan het waterschap over de verharding van het terrein.
Volgens eiseres is daarnaast sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Eiseres stelt een erfdienstbaarheid te hebben verkregen op grond van artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verkregen recht wordt doorkruist door de bouw van het appartementencomplex. Het uitzicht, het licht, de lucht en de daglicht-toetreding wordt weggenomen door de hoogbouw te dichtbij een venster in het pand van eiseres te projecteren.
Kruimelgeval
8.3
In de Wabo staat dat het college een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan verlenen in de gevallen (kruimelgevallen) die zijn aangewezen in bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). [21] In artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van die bijlage staat als zodanig aangewezen: “een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw”.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat hij bevoegd was om toestemming te verlenen voor de strijdigheid met het bestemmingsplan omdat sprake is van het kruimelgeval uit onderdeel 4. Volgens het college is sprake van een geringe afwijking van de maximum goot- en bouwhoogte en is daarom sprake van een gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel een uitbreiding van een bouwdeel van ondergeschikte aard. De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is van een gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, omdat slechts 0,47 en 0,50 cm van de goot- en bouwhoogte wordt afgeweken.
8.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook terecht besloten dat artikel 5, eerste lid, van het Bor niet in de weg staat aan het toepassen van de kruimelgeval-bevoegdheid. In artikel 5, eerste lid, van het Bor staat: “Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk”. Ter bepaling of het aantal woningen gelijk blijft moet volgens de ABRvS [22] geen aansluiting worden gezocht bij de feitelijke situatie, maar bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Op grond van het bestemmingsplan is wonen op de percelen toegestaan en is het aantal woningen in het bestemmingsplan niet in een bepaald aantal beperkt. Gelet daarop schrijft het college in het bestreden besluit (het advies) terecht dat geen sprake is van een bestemmingsplantechnische toevoeging van een woning.
Goede ruimtelijke ordening
8.6
Het college is op grond van de Wabo daarnaast alleen bevoegd om toestemming te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, wanneer dat in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. [23] Volgens de wetsgeschiedenis is sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden worden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college dient een belangenafweging te maken tussen alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en dient aan de hand van die belangenafweging vast te stellen wat zij een goede ruimtelijke ordening vinden: welke ruimtelijk relevante belangen zij willen behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat.
8.7
De rechtbank merkt in dit kader expliciet op dat aan de rechtbank – in planologisch opzicht – niet de vraag voorligt of de bouw van het gehele appartementencomplex in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bouw van het appartementencomplex past immers grotendeels binnen het bestemmingsplan. Dat betekent dat die vraag al bevestigend is beantwoord door de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Aan de rechtbank is een omgevingsvergunning voorgelegd die ziet op het afwijken van de maximale goot- en bouwhoogte met 0,47 en 0,50 cm. De rechtbank zal daarom alleen toetsen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten of die verhoging in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [24]
8.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de afwijking van de bouw- en goothoogte in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft redelijkerwijs kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat eiseres onaanvaardbare gevolgen zal ondervinden als gevolg van de afwijking van de bouwhoogte. Eiseres heeft namelijk niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de door haar gestelde aantasting van haar belangen het gevolg zijn van de afwijking van de goot- en bouwhoogte. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met die belangen. Het college heeft bijvoorbeeld vastgesteld dat er geen ramen of openingen in het appartementencomplex aan de zijde van eiseres zullen worden gerealiseerd. Ook de balkons worden aan de noordzijde gerealiseerd. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat de toekomstige bewoners geen overlast zullen ervaren van de exploitatie van het horecabedrijf van eiseres. Daarnaast merkt het college terecht op dat de pijp/schoorsteen van eiseres ook bij de maximale toegestane goot- en bouwhoogte verlengd had moeten worden. De inrit is zowel in de huidige als te realiseren situatie hetzelfde en daarnaast heeft het college aan de hand van de CROW normen gemotiveerd dat de verkeersbewegingen nagenoeg gelijk zullen blijven. Daarnaast is als voorschrift in de omgevingsvergunning opgenomen dat vergunninghouder verplicht is om geen wateroverlast te veroorzaken op zijn perceel dan wel op naastgelegen percelen. Met die motivering heeft het college redelijkerwijs kunnen concluderen dat de belangen van eiseres niet op onaanvaardbare wijze worden aangetast als gevolg van de afwijking van de goot- en bouwhoogte.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
8.9
Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in de weg staat, bestaat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. De aanwezigheid van een zakelijk recht is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een omgevingsvergunning niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan leidt tot strijd met de zakelijke rechten en tevens vaststaat dat niet tot opheffing van het zakelijk recht kan worden overgegaan. [25]
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een belemmering met een evident karakter, omdat nader onderzoek is vereist om vast te kunnen stellen of de door eiseres gestelde – maar niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwde – erfdienstbaarheid door verjaring dan wel vestiging is ontstaan. Gelet daarop is het aan de burgerlijke rechter om daar een oordeel over te geven.
9. De verleende toestemming voor het bouwen van een bouwwerk
9.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. [26] Het toetsingskader (de weigeringsgronden) voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk staat opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo.
Welstand
9.2
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een slechte stedenbouwkundige keuze, omdat het bouwproject verschilt in hoogte ten opzichte van de omliggende gebouwen. Het advies van de welstandscommissie is gedateerd en er is geen advies van een stedenbouwkundige.
9.3
In artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo staat dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd, wanneer het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
9.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet. Uit de Nota ruimtelijke kwaliteit Altena (welstandsnota) blijkt dat geen redelijke eisen van welstand gelden voor de grond waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd. De gemeenteraad van Altena heeft ervoor gekozen om voor de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en objecten ruimtelijke kwaliteitseisen te stellen in de Nota Ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat er alleen voor het beschermd stadsgezicht van Woudrichem en de rijks- en gemeentelijke monumenten eisen zijn gesteld bij aanvraag van een omgevingsvergunning. De overige gebieden in de gemeente zijn welstandvrij verklaard. De grond waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd behoort tot die overige gebieden.
Bouwbesluit
9.5
Eiseres acht het bestreden besluit daarnaast in strijd met het Bouwbesluit. De eigendommen van eiseres zijn niet onderheid. Eiseres is van mening dat het als een zeer groot gebrek dient te worden beschouwd dat een palenplan geen onderdeel heeft uitgemaakt van het bouwplan, dat er geen sonderingsgegevens beschikbaar zijn gesteld en dat onduidelijk is of er boorpalen of heipalen worden gebruikt.
9.6
Het college is niet bevoegd om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te verlenen, wanneer de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan het Bouwbesluit. [27]
9.7
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het bouwplan in strijd is met de regels uit het Bouwbesluit, omdat eiseres niet heeft toegelicht of met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd met welke bepalingen uit het Bouwbesluit het bouwplan in strijd is
10. Conclusie
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek ten aanzien van het aspect parkeren. Gelet daarop zal de rechtbank het beroep op dat punt gegrond verklaren en het bestreden besluit op dat punt vernietigen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen om de onder 7.11 genoemde redenen in stand laten.
10.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het aspect parkeren;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo
De aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 van het Bor
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en onderdeel 4, bijlage II bij het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Bestemmingsplan Centrum [plaatsnaam]
Artikel 5.1 van de planregels
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
horeca in categorie 1 t/m 3a;
dienstverlening;
bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en benzineservicestations;
wonen;
alsmede voor:
detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
een en ander met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
groenvoorzieningen;
verkeersvoorzieningen, zoals in- en uitritten, brandgangen en overige verhardingen;
waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterafvoer, waterberging en infiltratie;
nutsvoorzieningen.
Artikel 5.2.1 van de planregels
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, gelden de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
e bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;
ruimten waarin het contact met het publiek plaatsvindt (verkoopruimten en balieruimten), mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd en de hoofdentree van deze ruimten mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
Artikel 5.5, onder a, van de planregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het toevoegen van een woning/ wooneenheid of het uitbreiden van het aantal woningen of het aantal wooneenheden, zonder te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij op eigen terrein wordt voorzien in minimaal 1,3 parkeerplaats per woning en/of wooneenheid.
Artikel 14.1 van de planregels
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten en de archeologische resten van historische kern.
Artikel 14.2.1 van de planregels
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 1' mede bestemde gronden.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 5.1, onder b, van de Wabo.
4.Artikel 5.2.1, onder c en d, van de planregels.
5.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
6.Artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 4:20b, tweede lid, van de Awb.
9.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1590.
10.ABRvS 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2071, r.o. 3.2.
11.Artikel 3.9, derde lid, van de Wabo.
12.Artikel 3.7, eerste lid, artikel 3.10, eerste lid, onder a, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
13.Artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo.
14.Artikel 4:15 van de Awb.
15.Artikel 5.1, onder b, van de Wabo.
16.Artikel 5.2.1 van de planregels.
17.Artikel 14.1 van de planregels.
18.Artikel 8:69a van de Awb.
19.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.74 en 10.75.
20.Artikel 5.5, onder a, van de planregels.
21.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 2.7 van het Bor.
22.ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2144, r.o. 7.3.
23.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
24.ABRvS15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:107, r.o. 11.1 en 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, r.o. 6.2.
25.ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1238, r.o. 13.1.
26.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
27.Artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo.