ECLI:NL:RBZWB:2023:5331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 1286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige met betrekking tot hypotheekrenteaftrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd aan belanghebbende, die in Duitsland woont. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op een hogere aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning.

De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van meer dan 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende is gehuwd in gemeenschap van goederen en woont samen met haar echtgenoot in Duitsland. De woning is gefinancierd met een hypothecaire lening en kwalificeert als eigen woning volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank concludeert dat belanghebbende slechts recht heeft op een aftrek van 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning, omdat zij en haar echtgenoot ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn tot de woning.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de aanslag heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet kan aantonen dat haar echtgenoot ook als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking niet verder worden verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1] ( [plaats 2] , Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking verminderd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.4.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 maart 2023 naar het [adres] , Bondsrepubliek Duitsland, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 9 maart 2023 op dit adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Daarbij gaat het uitsluitend om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van meer dan 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. De rechtbank beoordeelt deze vraag aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op aftrek van meer dan 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd in gemeenschap van goederen en woonde het hele jaar 2018 samen met haar echtgenoot in Duitsland. De woning in Duitsland is in eigendom van belanghebbende en haar echtgenoot, ieder voor de onverdeelde helft, en is gefinancierd met een hypothecaire lening. De woning kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.1.
In 2018 is door belanghebbende en haar echtgenoot een bedrag van € 4.153 aan hypotheekrente betaald. Het eigenwoningforfait bedraagt in 2018 € 840.
3.2.
Belanghebbende was in 2018 in dienstbetrekking werkzaam bij de gemeente [adres] . In 2018 ontving zij een loon van € 37.050.
3.3.
In haar aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende aangegeven dat zij aangemerkt kan worden als kwalificerende buitenlands belastingplichtige en dat de gerechtigdheid in de eigen woning 100% bedraagt. Verder heeft belanghebbende – voor zover van belang – het volgende aangegeven:
Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 37.050
Saldo inkomsten uit eigen woning
€ -/- 3.313
Persoonsgebonden aftrek (giften)
€ 836
Af: drempel persoonsgebonden aftrek
€ 337
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 33.238
3.4.
De echtgenoot heeft in Nederland geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan.
3.5.
De inspecteur heeft belanghebbende bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 niet als kwalificerende buitenlands belastingplichtige aangemerkt en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 37.050. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 161 belastingrente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
3.6.
De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar (deels) tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende door belanghebbende aan te merken als kwalificerend buitenlands belastingplichtige en 50% van het saldo van de (negatieve) inkomsten uit eigen woning, zijnde € -/- 1.657, en een persoonsgebonden aftrek van € 570 in aanmerking te nemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de aanslag IB/PVV 2018 bij uitspraak op bezwaar is verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.176. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.

Motivering

4. Een buitenlands belastingplichtige kan aanspraak maken op een persoonsgebonden aftrek, waaronder aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning, indien zij is aan te merken als ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtige’. [1]
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2018 kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De rechtbank acht dat ook juist. Belanghebbende komt dus in aanmerking voor een aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning. [2]
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een aftrek van 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. Daartoe voert zij aan dat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd en daarmee alles wat van haar echtgenoot is, waaronder de eigen woning, ook volledig van haar is.
4.3.
De inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat belanghebbende recht heeft op aftrek van meer dan 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning bestaat als uitgangspunt uit de voordelen uit eigen woning (het eigenwoningforfait) naar de mate waarin de belastingplichtige gerechtigd is tot de eigen woning [3] , verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten (in dit geval hypotheekrente). [4] De eigen woning behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap van belanghebbende en haar echtgenoot. Gedurende het bestaan van de huwelijkse gemeenschap is geen verdeling van de gemeenschap mogelijk. Beide echtgenoten zijn tijdens het huwelijk – behoudens andersluidende afspraken, die de rechtbank overigens niet bekend zijn – ieder voor de (onverdeelde) helft gerechtigd tot de gemeenschap. [5] Daarmee is belanghebbende dus slechts voor (een onverdeelde) 50% gerechtigd tot de eigen woning. Op dit (onverdeelde) deel van de eigen woning drukt ook slechts (een onverdeelde) 50% van de hypothecaire geldlening. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat belanghebbende 50% van het eigenwoningforfait en 50% van de hypotheekrente in aanmerking kan nemen en daarmee slechts 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning in aftrek kan brengen.
4.5.
Belanghebbende zou in 2018 (mogelijk) recht kunnen hebben op een aftrek van 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning indien haar echtgenoot ook als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zou kunnen worden aangemerkt. In dat geval heeft de echtgenoot namelijk ook recht op aftrek van 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende en haar partner zouden er dan voor kunnen kiezen om de aftrek van de negatieve inkomsten uit eigen woning volledig (in totaal 100%) aan belanghebbende toe te delen. [6] De rechtbank beschikt echter over onvoldoende (inkomens)gegevens van de echtgenoot om vast te kunnen stellen of hij in 2018 ook kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Het had op de weg van belanghebbende gelegen, zeker nadat de inspecteur in zijn verweerschrift gewezen heeft op het ontbreken van de gegevens, deze gegevens te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

5. Belanghebbende heeft recht op een aftrek van 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. Deze aftrek heeft de inspecteur al bij de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende verleend. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat dat de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking niet verder worden verminderd. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 7.8 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 7.8, eerste lid, van de Wet IB 2001.
3.Artikel 3.112, eerste lid, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 3.115 van de Wet IB 2001.
4.Artikel 3.110 van de Wet IB 2001.
5.Vgl. 1:100, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 1.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 2.17, tweede lid en vijfde lid, van de Wet IB 2001.