ECLI:NL:RBZWB:2023:5338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
02/242041-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1962 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwersluis, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 2 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging omvatte het medeplegen van de invoer van 43 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne, gebaseerd op getuigenverklaringen, communicatie en de omstandigheden rondom de aanhouding van de verdachte en haar medeverdachte.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 september 2022 te Waalwijk opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en dat zij op meerdere tijdstippen in de tenlastegelegde periode cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel. De rechtbank benadrukte de schadelijke effecten van de handel in harddrugs en de noodzaak van een stevige straf om deze criminaliteit tegen te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242041-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwersluis
raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Diemen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van 43 kilogram cocaïne en het in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022 medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het raamproces-verbaal en de onderliggende processen-verbaal. Ten aanzien van feit 1 is de cocaïne aangetroffen en als zodanig getest. Er was sprake van beschikkingsmacht en uit de communicatie zoals opgesomd vanaf pagina 7 van het raamproces-verbaal volgt dat verdachte wist waar ze mee bezig was, waarmee de wetenschap voor zowel feit 1 als feit 2 is gegeven.
Uit appberichten en bijbehorende foto’s die verdachte op 20 april 2022 naar haar zoon heeft gestuurd volgt dat zij ook die dag cocaïne aanwezig heeft gehad. Hetzelfde geldt voor het gesprek gevoerd tussen verdachte en haar zoon op 20 juli 2022, met bijbehorende foto’s. Ook op deze datum heeft verdachte cocaïne aanwezig gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte integraal moet vrijspreken. Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte geen materiële bijdrage geleverd aan de invoer. Enkel haar aanwezigheid op het transportbedrijf is onvoldoende. Er is ook geen bewijs dat zij daar iets anders kwam doen dan het ophalen van tegels. De wetenschap met betrekking tot de aanwezigheid van de drugs ontbreekt. Ook de opzet van verdachte om de volledige inhoud van de pallet mee te nemen volgt niet uit het dossier. Indien de rechtbank dit anders vindt, kan er gelet op het feit dat de overige drugs al in beslag waren genomen, slechts sprake zijn van de verlengde invoer dan wel het aanwezig hebben van 1 kilogram cocaïne.
Ten aanzien van feit 2 kan de verklaring van verdachte niet worden uitgesloten. De foto’s en telefoonberichten en -gesprekken zijn onvoldoende om tot het wettig en overtuigend bewijs te kunnen komen. Hieruit, en ook niet uit andere bewijsmiddelen, volgt niet dat verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad. Dit kunnen net zo goed anabolen of andere middelen zijn geweest. Bovendien blijkt niet door wie de foto’s zijn genomen en waar deze zijn genomen. Verdachte zat veel in Portugal en het is niet duidelijk of het een en ander überhaupt in Nederland plaatsvond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 22 september 2022 vond er een controle plaats bij een transportbedrijf aan de [adres] in Waalwijk. Op röntgenbeelden van hockers aangetroffen op een pallet die vanuit Portugal naar Nederland was gekomen, waren verschillende rechthoekige voorwerpen te zien. Uiteindelijk bleken in alle hockers en verhuisdozen die op de pallet zijn aangetroffen rechthoekige voorwerpen te zitten. In totaal zat hierin 43 pakketten van ongeveer 1 kilogram cocaïne, zo bleek later uit tests. De cocaïne is – op één kilogram na – vervangen door een andere stof, waarna de pallet gereed is gemaakt voor afhalen. Later die middag kwam een Opel Vivaro aanrijden met daarin, zo bleek later, verdachte en de [medeverdachte] . Zij kwamen de pallet ophalen. Toen goederen van de pallet in de Opel werden ingeladen zijn verdachte en de medeverdachte aangehouden.
Feit 1
Dat er sprake was van de (verlengde)invoer van cocaïne staat naar het oordeel van de rechtbank vast. De pallet kwam uit Portugal en de cocaïne is als zodanig getest. Dat niet alle blokken zijn getest doet niet ter zake. Van de helft van de aangetroffen blokken is een monster genomen. Er is derhalve sprake van een representatieve monsterafname. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte een rol had bij deze invoer en zo ja, hoe dit moet worden gekwalificeerd. Hiervoor is vereist dat er bij verdachte sprake was van wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne.
Wetenschap
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat zich op de pallet cocaïne bevond. Naar eigen zeggen dacht zij dat er enkel Portugese tegels op de pallet lagen. Verdachte wist dat haar zoon zich bezig hield met de handel in anabolen, maar van cocaïne zou zij niets afweten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft nagelaten handen en voeten te geven aan haar verklaring dat haar zoon enkel in de anabolenhandel zou zitten. Verdachte heeft dit voor het eerst ter zitting verklaard en nergens zijn anabolen aangetroffen. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk. Bovendien verklaart dit niet dat er cocaïne is aangetroffen in de hockers. Daarbij heeft verdachte nagelaten een geloofwaardige uitleg te geven over waarom er niet alleen pallets richting Portugal gaan, maar ook terug naar Nederland komen. Opvallend is in dit kader ook dat verdachte en haar zoon op enig moment spreken over een pallet, kennelijk afkomstig uit Portugal, met een waarde van een miljoen euro. Het komt de rechtbank voor dat dit niet gaat om anabolen.
In het dossier bevinden zich wel aanwijzingen dat verdachte wist dat zich op de pallet cocaïne bevond. De blokken cocaïne waren op een voor cocaïne kenmerkende wijze verpakt. Deze wijze van verpakking en de specifieke kenmerken komen bovendien overeen met de foto die verdachte op 20 april 2022 naar haar zoon heeft verstuurd.
Daarbij komt dat verdachte blijkens de op haar telefoon aangetroffen berichten zelf ook bezig was met onder andere de al dan niet uitgeholde hockers, wijze van adressering en verpakking en de manier van het controleren van de lading.
Uit door verdachte verzonden berichten volgt naar het oordeel van de rechtbank niet enkel dat verdachte wist wat er gaande was, maar zelfs dat zij een grotere vinger in de pap had dan zij wil doen geloven. Zo heeft verdachte een bericht naar de medeverdachte gestuurd met de mededeling dat een vriend van ene ‘ [roepnaam] ’ is opgepakt en dat deze ‘ [roepnaam] ’ nu alleen haar zoon heeft. Uit een artikel volgt dat deze vriend handelde in verdovende middelen. Er vanuit gaande, op basis van het bericht dat deze vriend hetzelfde voor ‘ [roepnaam] ’ betekende als de zoon van verdachte, wist zij dat ook hij handelde in verdovende middelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, vast is komen te staan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne op de pallet.
Beschikkingsmacht
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met de medeverdachte de pallet kwam ophalen. Dit hebben zowel zijzelf als de medeverdachte verklaard. Zij heeft zich ook gemeld in het kantoor van het transportbedrijf. Vervolgens is door verdachte en de medeverdachte de verpakking van de pallet gehaald en blijkt uit het dossier dat zij bezig waren met de goederen op de pallet. Kennelijk stond verdachte op dat moment bij de medeverdachte , die de goederen van de pallet in de bus aan het laden was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad.
Dat verdachte nooit de hockers zou hebben willen meenemen volgt niet uit het dossier.
Invoer en medeplegen
De rechtbank heeft al vastgesteld dat er sprake is van de (verlengde)invoer van cocaïne. Het grootste deel van de cocaïne was in beslag genomen voordat verdachte en de medeverdachte de pallet kwamen ophalen. Op het moment dat zij de cocaïne kwamen ophalen stond er nog slechts een kilo cocaïne op de pallet. De rechtbank zal dan ook de invoer van een hoeveelheid cocaïne bewezen verklaren. De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, alsmede de zich in het dossier bevindende berichten, volgt dat er sprake was van een bijdrage van voldoende gewicht. Verdachte wist wat er speelde en is bewust samen met de medeverdachte de pallet gaan ophalen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne.
Feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook op een ander moment dan 22 september 2022 cocaïne aanwezig heeft gehad in de tenlastegelegde periode.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen hoeft niet te worden vastgesteld van wie deze middelen zijn. Het is ook niet vereist dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid. Er moet wel sprake zijn van wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Ook moeten deze zich in de machtssfeer bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard.
In het dossier bevinden zich berichten die verdachte heeft gestuurd naar haar zoon. Te zien is dat zij op 20 april 2022 twee foto’s naar haar zoon heeft gestuurd. Hierop is een rechthoekig blok te zien. Dit blok is op dezelfde manier verpakt, omwikkeld met wit met rode tape en lijkt van hetzelfde formaat als de blokken die op 22 september 2022 op de pallet in Waalwijk zijn aangetroffen en waarin cocaïne bleek te zitten. Dit is ook een gebruikelijke wijze van het verpakken van cocaïne. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gezien ook in het licht van dit dossier, kan worden vastgesteld dat dit foto’s van een blok cocaïne betroffen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte op 20 april 2022 in Portugal was en zich derhalve niet schuldig heeft kunnen maken aan het aanwezig hebben van cocaïne in Nederland. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier volgt weliswaar dat verdachte enkele dagen na 20 april 2022 in Portugal was, maar dat zij op 20 april 2022 in Portugal blijkt niet.
Ook is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte op 20 juli 2022 cocaïne aanwezig heeft gehad. Op deze datum communiceert zij met haar zoon, waarbij het onder andere gaat over blokken, poeder en grammen. Zij heeft het zelfs over verpoederen. Het lijkt er sterk op dat het hier om het snijden van een blok gaat. Hierbij heeft verdachte ook twee foto’s naar haar zoon gestuurd waarop wederom een blok te zien is, op een weegschaal. De rechtbank is, gelet hierop en bezien in het licht van het dossier, van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit cocaïne betrof.
Verdachte had, gelet op hetgeen de rechtbank onder feit 1 ten aanzien hiervan heeft overwogen, wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne. Deze bevond zich gelet op de foto’s en inhoud van de berichten ook in haar machtssfeer.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte op meer momenten dan bovengenoemd cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank kan, behoudens 22 september 2022, echter alleen voor 20 april 2022 en 20 juli 2022 daadwerkelijk vaststellen dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode in Nederland cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 september 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op meerdere tijdstippen in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022 te
Nederland, opzettelijk telkens aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen straf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. Het invoeren van harddrugs is een zeer ernstig feit. Door de invoer van harddrugs wordt de (internationale) handel in verdovende middelen in stand gehouden en kunnen de invoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk is voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen onvoldoende bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit eigen belang.
Voorgaande is ook de reden dat er op het aanwezig hebben, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank is gelet op de ernst van het feit ook van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat verdachte een grotere rol had dan zij de rechtbank wil doen geloven. Het lijkt er zelfs op dat zij een wezenlijke onderdeel vormde van een groep die in georganiseerd verband handelde in illegale (verdovende) middelen. Hoewel de rechtbank, gelet op het feit dat het overgrote deel van de verdovende middelen die op de pallet stonden reeds in beslag was genomen, slechts kan bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van een kilogram cocaïne, kan zij nu het opzet gericht was op invoer van de volledige zending, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij het bepalen van de hoogte van de straf uitgaan van de volledige hoeveelheid van 43 kilogram. Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd, in acht nemend deze hoeveelheid cocaïne, staat in beginsel een gevangenisstraf van ten minste zes jaren.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf echter rekening met de gezondheidstoestand van verdachte. Hoewel zij de feiten ook pleegde terwijl haar gezondheid niet goed was, valt de detentie haar zwaarder dan de gemiddelde verdachte. Ook is verdachte niet eerder veroordeeld. De rechtbank ziet hierin echter geen reden de straf dusdanig te matigen, dat deze gelijk is aan het voorarrest. Hiervoor zijn de door verdachte gepleegde feiten te ernstig.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting verzocht om, gelet op het ontbreken van de ernstige bezwaren, dan wel op grond van artikel 67a lid 3 Sv, de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen zij onder 6.3 heeft overwogen, van opheffing van de voorlopige hechtenis geen sprake kan zijn. Zij wijst het verzoek van de verdediging af.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2023.
Mr. Hoekstra en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.