ECLI:NL:RBZWB:2023:5339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
02/311959-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verlengde invoer en het aanwezig hebben van cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging omvatte het medeplegen van de invoer van 43 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne op de pallet die vanuit Portugal naar Nederland was verzonden. De verdachte had samen met een medeverdachte de pallet opgehaald en was betrokken bij de goederen op de pallet, wat leidde tot de conclusie dat hij beschikkingsmacht had over de cocaïne.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De strafoplegging werd vastgesteld op 42 maanden gevangenisstraf, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn gezondheidstoestand. De rechtbank benadrukte dat de invoer van harddrugs ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/311959-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van 43 kilogram cocaïne en het in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022 medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het raamproces-verbaal en de onderliggende processen-verbaal. Ten aanzien van feit 1 is de cocaïne aangetroffen en als zodanig getest. Er was sprake van beschikkingsmacht en uit de communicatie zoals opgesomd vanaf pagina 7 van het raamproces-verbaal volgt dat verdachte wist waar hij mee bezig was, waarmee de wetenschap voor zowel feit 1 als feit 2 is gegeven.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte bekend foto’s te hebben gemaakt van XTC, MDMA en een blok cocaïne. Ook heeft hij aantekeningen gemaakt met betrekking tot het vullen van een hocker.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 had hij geen wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne op de pallet. Bovendien was het niet de bedoeling de hele pallet mee te nemen en wilde hij de lading, samen met de medeverdachte, nog checken. Ook eerdere contacten zijn geen aanwijzing voor de wetenschap, nu deze over de handel in anabolen gaan. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat slechts de invoer van een kilogram cocaïne bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de berichten die in het dossier zitten over cocaïne gaan. Verdachte is betrokken geraakt bij de handel in anabolen, de business van de zoon van de medeverdachte. Uit niets anders dan het aantreffen van de cocaïne op 22 september 2022 blijkt verder concreet van de aanwezigheid van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 22 september 2022 vond er een controle plaats bij een transportbedrijf aan de [adres] in Waalwijk. Op röntgenbeelden van hockers aangetroffen op een pallet die vanuit Portugal naar Nederland was gekomen waren verschillende rechthoekige voorwerpen te zien. Uiteindelijk bleken in alle hockers en verhuisdozen die op de pallet zijn aangetroffen rechthoekige voorwerpen te zitten. In totaal zat hierin ongeveer 43 kilogram cocaïne. Later die middag kwam een Opel Vivaro aanrijden met daarin, zo bleek later, verdachte en de medeverdachte. Zij kwamen de pallet ophalen. Toen goederen van de pallet in de Opel werden ingeladen zijn verdachte en de medeverdachte aangehouden.
Feit 1
Dat er sprake was van de (verlengde)invoer van cocaïne staat naar het oordeel van de rechtbank vast. De pallet kwam uit Portugal, zo volgt ook uit de verklaring van verdachte, en de cocaïne is als zodanig getest. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte een rol had bij deze invoer en zo ja, hoe dit moet worden gekwalificeerd. Hiervoor is vereist dat er bij verdachte sprake was van wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne.
Wetenschap
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat zich op de pallet cocaïne bevond. Hij zou door de medeverdachte zijn gevraagd om met haar een pallet op te halen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich wel heeft beziggehouden met de handel in anabolen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft nagelaten handen en voeten te geven aan zijn verklaring dat hij enkel in de anabolenhandel zou zitten. Verdachte heeft dit voor het eerst ter zitting verklaard en nergens zijn anabolen aangetroffen. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk. Bovendien verklaart dit niet dat er cocaïne is aangetroffen in de hockers.
In het dossier bevinden zich wel aanwijzingen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne op de pallet.
De berichten die verdachte heeft verstuurd en ontvangen bevatten aanwijzingen dat verdachte wist waar hij mee bezig was. Op 29 juli 2021 heeft de medeverdachte hem een bericht gestuurd waarin zij aan hem vraagt of verdachte haar zoon kan helpen met persen en op 16 februari 2022 heeft zij aan verdachte gevraagd hoe zij het beste een hocker kan openmaken. Opvallend is in dit kader dat de cocaïne ook daadwerkelijk in hockers zat.
Ook uit andere berichten zoals genoemd in de bewijsmiddelenbijlage volgt betrokkenheid van verdachte. Opvallend is dat verdachte niet alleen contact met de medeverdachte, maar ook direct contact met de zoon van de medeverdachte heeft gehad. In deze contacten werd gesproken over verzendlabels (iets waarvan verdachte ook heeft verklaard deze te printen), een pallet, hockers en het verzenden van geld.
In de telefoon van verdachte zijn niet alleen berichten aangetroffen, maar ook afbeeldingen van notities. Hierop worden onder andere bedragen en prijzen genoemd. Ook wordt er gesproken over een pallet. Gelet op de context gaat de rechtbank er vanuit dat deze notities gaan over de kosten/opbrengsten en het vervoer van verdovende middelen middels hockers.
Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij de foto’s heeft gemaakt die op zijn telefoon zijn aangetroffen en waarop verdovende middelen te zien zijn. Ook heeft hij verklaard dat hij meerdere keren een pallet is gaan ophalen voor de medeverdachte of haar zoon.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, vast is komen te staan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne op de pallet.
Beschikkingsmacht
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met de medeverdachte de pallet kwam ophalen. Medeverdachte heeft zich ook gemeld in het kantoor van het transportbedrijf. Vervolgens is door verdachte en de medeverdachte de verpakking van de pallet gehaald en blijkt uit het dossier dat zij bezig waren met de goederen op de pallet. Verdachte wordt specifiek benoemd als degene die de goederen van de pallet in de auto aan het laden was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad.
Dat verdachte nooit de hockers zou hebben willen meenemen volgt niet uit het dossier. Uit het dossier volgt dat de gehele pallet zou worden opgehaald.
Invoer en medeplegen
De rechtbank heeft al vastgesteld dat er sprake is van de (verlengde) invoer van cocaïne. Het grootste deel van de cocaïne was in beslag genomen voordat verdachte en de medeverdachte de pallet kwamen ophalen. Op het moment dat zij de cocaïne kwamen ophalen stond er nog slechts een kilo cocaïne op de pallet. De rechtbank zal dan ook de invoer van een hoeveelheid cocaïne bewezen verklaren. De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, alsmede de zich in het dossier bevindende berichten, volgt dat er sprake was van een bijdrage van voldoende gewicht. Verdachte wist wat er speelde en is bewust samen met de medeverdachte de pallet gaan ophalen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne.
Feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook op een andere moment dan 22 september 2022 cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen hoeft niet te worden vastgesteld van wie deze middelen zijn. Het is ook niet vereist dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid. Er moet wel sprake zijn van wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Ook moeten deze zich in de machtssfeer bevinden. Voor de vereiste wetenschap geldt dat daaronder ook de aanmerkelijk kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn, kan worden geschaard.
Uit het dossier volgt dat op de telefoon van verdachte foto’s zijn aangetroffen, kennelijk genomen op 20 april 2022, van verschillende verdovende middelen, waaronder blokken, met daarin gezien de uiterlijke verschijningsvorm en context, kennelijk cocaïne. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij inderdaad degene is geweest die de foto’s heeft genomen, omdat hij benieuwd was naar wat dit was. Deze foto’s zouden zijn gemaakt in de woning van de medeverdachte. Ter zitting heeft verdachte de verklaring ten aanzien van dit laatste punt aangepast. Wat hier ook van zij, de blokken bevonden zich in de machtssfeer van verdachte en dit in combinatie met hetgeen eerder door de rechtbank onder feit 1 is overwogen ten aanzien van de wetenschap van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne op 20 april 2022.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte op meer momenten dan bovengenoemd cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank kan, behoudens 22 september 2022, echter alleen voor 20 april 2022 daadwerkelijk vaststellen dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 september 2022 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op een tijdstip in de periode van 29 januari 2022 tot en met 22 september 2022 in Nederland
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. Het invoeren van harddrugs is een zeer ernstig feit. Door de invoer van harddrugs wordt de (internationale) handel in verdovende middelen in stand gehouden en kunnen de invoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk is voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen onvoldoende bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit eigen belang.
Voorgaande is ook de reden dat er op het aanwezig hebben, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank is gelet op de ernst van het feit ook van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hoewel de rechtbank, gelet op het feit dat het overgrote deel van de verdovende middelen die op de pallet stonden reeds in beslag was genomen, slechts kan bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van een kilogram cocaïne, kan zij nu het opzet van verdachte was gericht op de (verlengde) invoer van de hele partij en gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij het bepalen van de hoogte van de straf uitgaan van de volledige hoeveelheid van 43 kilogram. Voor het eerste feit dat verdachte heeft gepleegd, in acht nemend deze hoeveelheid cocaïne, staat in beginsel al een gevangenisstraf van minimaal zes jaren.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf echter rekening met de gezondheidstoestand van verdachte en de rol die hij heeft gespeeld. Hoewel verdachte de feiten ook pleegde terwijl zijn gezondheid niet goed was, zal de detentie hem zwaarder vallen dan de gemiddelde verdachte. Ook is verdachte niet eerder veroordeeld. Voorts lijkt het erop dat verdachte, hoewel hij naar het lijkt wel actief bezig is geweest met onder andere de hockers, een minder grote rol in het geheel heeft gehad dan de medeverdachte. Het lijkt erop dat hij werkzaamheden verrichte voor de medeverdachte en haar zoon. Daarbij kan enkel worden vastgesteld dat verdachte op een moment in de onder feit 2 tenlastegelegde periode cocaïne aanwezig heeft gehad en niet op meerdere momenten.
De rechtbank ziet hierin echter geen reden de straf dusdanig te matigen, dat deze gelijk aan het voorarrest is. Hiervoor zijn de door verdachte gepleegde feiten te ernstig.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2023.
Mr. Hoekstra en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.