ECLI:NL:RBZWB:2023:5353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3699
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over urgentiebeleid woningcorporaties

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de brief van de woningcorporaties Alwel, Laurentius en WonenBreburg behandeld. Eiseres had een aanvraag om urgentie ingediend, welke op 27 maart 2023 was afgewezen. De woningcorporaties gaven in hun brief van 1 juni 2023 aan dat hun urgentiebeleid niet gebaseerd is op een mandaat van de gemeente, maar op hun eigen beleid. De rechtbank oordeelt dat zij kennelijk onbevoegd is om het beroep te behandelen, omdat de verweerders en hun Urgentencommissie niet kunnen worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke basis is voor de bevoegdheid van de woningcorporaties om te beslissen over urgentieaanvragen, en verwijst partijen naar de civiele rechter voor verdere geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Bredase woningcorporaties Alwel, Laurentius en WonenBreburg, verweerders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het de brief van verweerders van 1 juni 2023 waarin verweerders erop wijzen dat het door de woningcorporaties in [plaatsnaam] gevoerde urgentiebeleid, dat door de Urgentencommissie van verweerders wordt uitgevoerd, niet gestoeld is op een mandaat van de gemeente [plaatsnaam] , maar dat het eigen beleid van de woningcorporaties is en dat tegen de afwijzing van de aanvraag om urgentie van 27 maart 2023 dan ook geen bezwaar kan worden ingesteld.
1.1.
Omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens artikel 1:1, eerste lid van de Awb wordt onder een bestuursorgaan verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (a-orgaan) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed
(b-orgaan).
2.1.
Verweerders en hun Urgentencommissie zijn geen orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb (‘a-orgaan’).
2.2.
Verweerders en hun Urgentencommissie zijn ook geen b-orgaan, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, want zij zijn niet met enig openbaar gezag bekleed. Daarvoor is bepalend of aan het betrokken orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Zowel de Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2020, die gold ten tijde van de afwijzing van de aanvraag om urgentie op 27 maart 2023, als de vanaf 10 mei 2023 geldende Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2022 kennen aan verweerders en hun Urgentencommissie geen publiekrechtelijke bevoegdheid toe om te beslissen over geschillen over urgentie. Verder is er ook geen ander wettelijk voorschrift dat verweerders en hun Urgentencommissie die bevoegdheid geeft. Het college van burgemeester en wethouders (college van b&w) van de gemeente [plaatsnaam] heeft ook geen beslissende mate van zeggenschap in de woonruimteverdeling, dus op basis hiervan kunnen verweerders en hun Urgentencommissie ook niet aangemerkt worden als b-orgaan. Uit de ‘Alliantie 2019-2023: afspraken over wonen in [plaatsnaam] ’ blijkt wel dat de gemeente voorrangsafspraken heeft gemaakt met verweerders over de woningtoewijzing aan, onder andere, urgenten, maar hieruit blijkt niet dat de het college van b&w bepaalt wie onder deze doelgroep valt. [1]
3. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, kennelijk onbevoegd, omdat er geen sprake is van een besluit van een bestuursorgaan waartegen beroep kan worden ingesteld. Verweerders, dan wel hun Urgentiecommissie, zijn geen bestuursorgaan.

Conclusies en gevolgen

4. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling is dan ook geen aanleiding.
5. De rechtbank merkt, in overeenstemming met artikel 8:71 van de Awb, op dat het geschil voorgelegd kan worden aan de civiele rechter.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 28 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:392, rechtsoverweging 8.1.