ECLI:NL:RBZWB:2023:5420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering door college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandig ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar Tozo-uitkering over de maanden april en mei 2020, die door het college was vastgesteld op basis van een besluit van 25 augustus 2021. Het college had de uitkering ingetrokken en een bedrag van € 3.444,24 teruggevorderd, omdat eiseres niet volledig had meegewerkt aan het onderzoek naar haar recht op de uitkering. Eiseres stelde echter dat zij bij haar aanvraag alle relevante informatie had verstrekt, inclusief haar WAO-uitkering, en dat het college een fout had gemaakt door haar Tozo-uitkering te verstrekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres openheid van zaken heeft gegeven over haar inkomsten en dat het college niet had aangetoond dat eiseres op de hoogte had moeten zijn van een mogelijke fout in de toekenning van de Tozo-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid geen gebruik had kunnen maken van de bevoegdheid om de uitkering in te trekken en het bedrag terug te vorderen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht op de Tozo-uitkering over de maanden april en mei 2020 behoudt. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de verplichting van bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de toekenning van uitkeringen, vooral in situaties waarin de aanvrager openheid van zaken heeft gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5551 Tozo

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

Met een besluit van 25 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het college eiseres’ recht op een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de maanden april en mei 2020 ingetrokken. De te veel verstrekte Tozo-uitkering wordt van haar teruggevorderd. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Met een besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Het terugvorderingsbedrag is verlaagd. Voor het overige is het college bij het primaire besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens het college mr. J. Jansen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres staat in de Kamer van Koophandel ingeschreven met haar onderneming [naam onderneming] . Op 31 maart 2020 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering en bedrijfskrediet op grond van de Tozo. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat zij inkomsten heeft uit een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van het UWV. Zij heeft ook een betaalspecificatie van haar WAO-uitkering over de maand maart 2020 overgelegd.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft het college een uitkering voor levensonderhoud voor de maanden april tot en met juni 2020 aan eiseres toegekend. Daarnaast is bij besluit van 8 juni 2020 een bedrijfskrediet van € 10.000,- aan eiseres toegekend.
Het college heeft eiseres vervolgens bij brieven van 13 en 28 juli 2021 gevraagd om uitkeringsspecificaties van het UWV over de maanden april en mei 2020. Telefonisch is aan eiseres uitstel voor het overleggen van de specificaties verleend tot en met 18 augustus 2021. Desondanks heeft zij deze stukken niet overgelegd.
Bij het primaire besluit heeft het college het recht op een Tozo-uitkering over de maanden april en mei 2020 ingetrokken omdat eiseres niet (volledig) heeft meegewerkt aan het onderzoek, waardoor het recht op Tozo niet kan worden vastgesteld. Een bedrag van € 3.444,24 is van haar teruggevorderd. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Erkend wordt dat eiseres bij haar aanvraag al aangegeven heeft dat zij een WAO-uitkering ontving en dat zij daarbij ook de hoogte van die uitkering heeft vermeld. Het college heeft zelf verzuimd om deze inkomsten te korten op de Tozo-uitkering. Dit is volgens het college echter geen aanleiding om van herziening (de rechtbank begrijpt: intrekking) en terugvordering af te zien, omdat dat volgens het beleid alleen gebeurt in het geval van zeer dringende redenen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Wel vormt dit aanleiding om de brutering van de vordering achterwege te laten. Daarmee komt het terug te vorderen bedrag uit op € 3.006,62.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat zij bij haar aanvraag alles naar waarheid heeft ingevuld en niets heeft verzwegen. De behandelaar van het college heeft een verkeerde beslissing genomen, waardoor zij in de financiële problemen is gekomen. Haar bedrijf heeft nog steeds weinig tot geen inkomsten. Er is door de coronaperiode ook een schuldenlast ontstaan aan de Belastingdienst en andere bedrijven.
Beoordeling
3. Niet in geschil is dat eiseres bij haar aanvraag voor een Tozo-uitkering melding heeft gemaakt van het feit dat zij een WAO-uitkering ontving. Daarbij heeft zij een uitkeringsspecificatie overgelegd waaruit blijkt dat deze uitkering bruto € 1.922,05 en netto € 1.419,30 per maand bedroeg. Desondanks heeft het college over de maanden april tot en met juni 2020 een Tozo-uitkering aan eiseres verstrekt.
4. Gelet op de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres heeft zij ten onrechte een Tozo-uitkering ontvangen. Vast staat dat dit niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting door eiseres. In die situatie heeft het college met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, en 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet de discretionaire bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van te veel gemaakte kosten van bijstand. De vraag is echter of het college in dit geval in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder dat van de rechtszekerheid. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden. [1]
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag voor een Tozo-uitkering openheid van zaken heeft gegeven over haar WAO-uitkering en de hoogte daarvan. Eiseres heeft in bezwaar en ter zitting verklaard dat het college naar aanleiding van haar aanvraag telefonisch contact met haar heeft opgenomen. Daarbij zou de medewerker van het college aan haar gevraagd hebben wat zij per maand per saldo overhoudt. Gelet op de coronacrisis en de financiële problemen die dit met zich meebracht voor het bedrijf van eiseres (een leverancier aan horecaondernemers), heeft eiseres verklaard dat zij op de nullijn uitkomt. Daarop zou de medewerker van het college hebben aangegeven dat zij in aanmerking komt voor een Tozo-uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaring van eiseres. Bovendien heeft het college niet gemotiveerd betwist dat dit gesprek zou hebben plaatsgevonden. Vervolgens heeft het college de Tozo-uitkering met het besluit van 5 juni 2020 ook formeel aan eiseres toegekend. Onder deze omstandigheden was het voor eiseres niet duidelijk dat zij in de te beoordelen periode ten onrechte een Tozo-uitkering ontving en hoefde zij er ook geen rekening mee te houden dat het college de fout na ontdekking zou herstellen. Het college kon naar het oordeel van de rechtbank daarom in redelijkheid geen gebruik maken van de bevoegdheid het recht op een Tozo-uitkering in te trekken en van eiseres terug te vorderen. Door daar toch toe over te gaan, heeft het college gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat eiseres over de maanden april en mei 2020 recht op Tozo-uitkering behoudt.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient het college het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 49,- aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 1 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1289 en van 4 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4317.