In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de verzekering onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). De eiser, die sinds 10 maart 2014 in Nederland staat ingeschreven, betwistte de besluiten van de Svb waarin werd vastgesteld dat hij niet verzekerd was voor de Wlz en de AOW. De Svb had in primaire besluiten van 15 maart 2021 vastgesteld dat eiser niet verzekerd was, omdat hij volgens hen niet in Nederland woont en niet werkzaam is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft het bezwaar tegen het eerste besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het tweede besluit gegrond verklaard voor de AOW-opbouw over een eerdere periode.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn broer aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Svb. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende stukken aan te leveren die zijn verblijf in Nederland zouden onderbouwen. Eiser heeft op 19 april 2023 stukken ingediend, maar de Svb heeft aangegeven dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft vervolgens op 25 juli 2023 het onderzoek gesloten.
In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn verblijf in Nederland kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van de Svb dat eiser vanaf 10 maart 2014 niet verzekerd is voor de Wlz en de AOW.