ECLI:NL:RBZWB:2023:5516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
AWB-21_3589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank over verzekering Wet langdurige zorg en Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de verzekering onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). De eiser, die sinds 10 maart 2014 in Nederland staat ingeschreven, betwistte de besluiten van de Svb waarin werd vastgesteld dat hij niet verzekerd was voor de Wlz en de AOW. De Svb had in primaire besluiten van 15 maart 2021 vastgesteld dat eiser niet verzekerd was, omdat hij volgens hen niet in Nederland woont en niet werkzaam is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft het bezwaar tegen het eerste besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het tweede besluit gegrond verklaard voor de AOW-opbouw over een eerdere periode.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn broer aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Svb. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende stukken aan te leveren die zijn verblijf in Nederland zouden onderbouwen. Eiser heeft op 19 april 2023 stukken ingediend, maar de Svb heeft aangegeven dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft vervolgens op 25 juli 2023 het onderzoek gesloten.

In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn verblijf in Nederland kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van de Svb dat eiser vanaf 10 maart 2014 niet verzekerd is voor de Wlz en de AOW.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de Svb).

Inleiding

In een besluit van 15 maart 2021 (primair besluit I) heeft de Svb vastgesteld dat eiser vanaf 10 maart 2014 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
In een afzonderlijk besluit van 15 maart 2021 (primair besluit II) heeft de Svb vastgesteld dat eiser vanaf 10 maart 2014 evenmin verzekerd is voor de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. In een besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit II is gegrond verklaard voor wat betreft de AOW-opbouw van eiser over de periodes vóór 10 maart 2014. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers broer [naam broer] en namens de Svb mr. A. Marijnissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Daarbij is met partijen afgesproken dat eiser stukken zal aanleveren waaruit blijkt wanneer hij in de periode van 10 maart 2014 tot en met 20 juli 2021 in Nederland is geweest, en stukken waaruit blijkt welke activiteiten hij in Nederland onderneemt voor zijn stichting en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. De Svb zal vervolgens beoordelen of de door eiser overgelegde stukken aanleiding geven het bestreden besluit te heroverwegen.
Eiser heeft op 19 april 2023 stukken naar de Svb gestuurd. De rechtbank heeft deze stukken op 3 mei 2023 ontvangen. De Svb heeft hier bij brief van 4 mei 2023 op gereageerd, waarbij is aangegeven dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd.
Bij brief van 15 juni 2023 is aan partijen meegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om in deze zaak opnieuw een zitting te houden, tenzij een van de partijen aangeeft een zitting te wensen. De Svb heeft hier niet op gereageerd. De aan eiser aangetekend verzonden brief is retour gekomen, omdat hij deze niet heeft afgehaald. De rechtbank heeft de brief daarom nogmaals verzonden. Eiser heeft hier niet meer op gereageerd.
Op 25 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Op 2 februari 2021 heeft de Svb van eisers zorgverzekeraar Aevitea een verzoek ontvangen om onderzoek te doen naar de Wlz-verzekering van eiser, omdat er sinds 2014 niet gedeclareerd is door een Nederlandse zorgverlener en er sinds januari 2016 alleen maar nota’s uit Thailand zijn ontvangen. Daarom heeft de Svb eiser bij brief van 10 februari 2021 om aanvullende informatie gevraagd over zijn woon- en werksituatie vanaf 10 maart 2014. Eiser heeft daarop een ingevuld formulier aan de Svb toegezonden, voorzien van een schriftelijke toelichting op zijn situatie. Hij heeft stukken meegezonden om zijn situatie te onderbouwen.
In primair besluit I heeft de Svb vastgesteld dat eiser vanaf 10 maart 2014 niet verzekerd is voor de Wlz, omdat hij naar de omstandigheden beoordeeld niet in Nederland woont en hier ook niet werkzaam is.
In primair besluit II heeft de Svb een nieuw pensioenoverzicht aan eiser verstrekt, omdat zijn AOW-opbouw is veranderd. Dit komt doordat de aanvangsleeftijd met twee maanden is vervroegd en doordat de Svb heeft vastgesteld dat eiser vanaf 10 maart 2014 niet verzekerd is geweest in Nederland. De AOW-opbouw is daarmee als volgt:
  • Van 3 augustus 1973 tot en met 31 december 2007 - verzekerd
  • Van 1 januari 2008 tot en met 9 maart 2014 - niet verzekerd
  • Van 10 maart 2014 tot en met 11 maart 2021 - niet verzekerd
Tijdens een telefoongesprek op 14 april 2021 heeft de Svb desgevraagd aan eiser kenbaar gemaakt dat hij niet deugdelijk heeft onderbouwd dat hij in Nederland woonachtig is. Daarbij is aangegeven dat herziening mogelijk is, als eiser met stukken kan aantonen dat hij structureel grotendeels in Nederland verblijft.
Eiser heeft vervolgens onleesbare stukken overgelegd. Daarom heeft de Svb bij brief van 29 april 2021 gevraagd om leesbare stukken. Die heeft eiser vervolgens ingestuurd. Bij de stukken zit ook een bezwaarschrift tegen de primaire besluiten.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Daarbij stelt de Svb zich op het standpunt dat er geen sprake is van een duurzame band met Nederland waardoor eiser als ingezetene kan worden aangemerkt.
Het bezwaar tegen primair besluit II is gegrond verklaard, in die zin dat eiser wel verzekerd was voor de AOW in de periode van 3 augustus 1973 tot en met 31 december 2008, maar niet over de periodes van 1 januari 2009 tot en met 9 maart 2014 en van 10 maart 2014 tot en met 11 maart 2021. Aan de niet verzekerde periodes ligt hetzelfde ten grondslag als aan primair besluit I.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat hij duidelijk heeft gemaakt wat zijn woon- en leefsituatie is. Hij verblijft in Thailand en in andere landen in het kader van bezoeken. Nederland is echter zijn basis. Eiser stelt dat het belangrijkste deel van zijn sociale leven zich hier afspeelt, aangezien zijn familieleden (moeder, broer en (klein)kinderen) in Nederland wonen en werken. Bovendien betaalt hij hier premies. Het bestreden besluit is volgens eiser gebaseerd op een negatieve kijk van de Svb op zijn situatie, omdat hij niet als doorsnee burger zijn leven leidt. Verder stelt eiser dat hij al zijn hele leven sport en gezond leeft. Hij heeft nooit gebruik gemaakt van een ziektekostenverzekering, dus dat kan geen indicatie zijn voor onderzoek. Een aantal onverwachte zaken zijn volgens eiser in zijn geval samengevallen: de coronapandemie, de scheiding van zijn broer en daarmee het verlies van eisers woning in Nederland, en eisers ziekte in Thailand. Dit is echter geen bewuste keuze voor wat betreft het verlaten van Nederland of langdurig verblijf of vestiging in Thailand.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
4. Ingezetene in de zin van de Wlz is degene die in Nederland woont. In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.
5. Bij de beantwoording van de vraag of eiser vanaf 10 maart 2014 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft op grond waarvan hij als ingezetene kan worden aangemerkt, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6. Eiser heeft op 19 december 2008 de stichting [naam stichting 1] opgericht. Deze stichting werft sponsors en donateurs voor de stichting [naam stichting 2] . Sinds 1 januari 2009 is eiser directeur van die stichting. Van 1 januari 2009 tot 1 maart 2014 woonde en werkte eiser om die reden in Thailand. Volgens eiser is hij op 1 maart 2014 naar Nederland teruggekeerd met de bedoeling hier te wonen en te werken voor ‘Werkfactor’, maar die samenwerking is snel geëindigd. Vanaf 10 maart 2014 stond eiser in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van zijn broer in Voorschoten, omdat eiser zijn eigen woning sinds 2008 verhuurde. In november 2019 heeft eiser zijn woning verkocht. In verband met de scheiding en verkoop van de woning van zijn broer, verblijft eiser sinds 1 december 2020 bij zijn zoon in [plaatsnaam 2] als hij in Nederland is en staat hij op zijn adres ingeschreven in de BRP. Op [datum] is eiser in Thailand gehuwd. Zijn vrouw woont en werkt in haar thuisland. Volgens eiser verblijft hij ongeveer 20 weken per jaar in Thailand in verband met zijn vrouw en zijn stichting, maar verblijft hij verder voornamelijk in Nederland. Verder doet hij mee aan triatlons over heel de wereld en verblijft dus soms ook in andere landen. Sinds 4 januari 2020 verblijft eiser in Thailand. Hij had de intentie om in juni 2020 na een triatlon in Oostenrijk naar Nederland terug te keren, maar kreeg gezondheidsproblemen. Door de coronamaatregelen was het niet mogelijk om terug naar Nederland te vliegen.
7. Vast staat dat eiser sinds 10 maart 2014 in Nederland ingeschreven staat in de BRP. Daarmee staat echter nog niet vast dat hij hier ook van juni/juli tot en met december/januari dan wel het merendeel van het jaar verblijft, zoals door eiser wel wordt gesteld. Het is aan hem om die stelling te onderbouwen. Daartoe heeft eiser bij zijn beroepschrift een aan het Svb gerichte brief van 15 april 2021 overgelegd waarin hij op basis van stempels in zijn paspoort stelt aan te tonen wanneer hij in de periode vanaf 2 februari 2017 (ingangsdatum van het paspoort) in Nederland verbleef. De kopieën uit zijn paspoort met deze stempels ontbreken echter. Uit eisers bezwaarschrift valt bovendien op te maken dat hij deze brief en de bijbehorende stukken nooit aan de Svb verzonden heeft, omdat hij dacht dat dit zinloos zou zijn. De Svb heeft daardoor niet de mogelijkheid gehad om een en ander te controleren.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld de genoemde stukken alsnog te overleggen, om aan te tonen wanneer hij in Nederland heeft verbleven. Ook is eiser de gelegenheid geboden om zijn verblijf in Nederland in de periode van 2014 tot en met 2 februari 2017 te onderbouwen met bankafschriften en/of vliegtickets, aangezien eiser stelt niet meer te beschikken over het paspoort dat in die periode geldig was. Met dergelijke stukken kan eiser ook zijn verblijf in de periode vanaf 2 februari 2017 verduidelijken, voor zover zijn verblijf in Nederland niet uit de paspoortstempels blijkt.
8. Eiser heeft diverse stukken aan de Svb en de rechtbank toegezonden. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen vliegtickets heeft overgelegd om zijn verblijf in Nederland te onderbouwen. Wel heeft hij de bankafschriften van zijn ING-bankrekening over de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 april 2023 overgelegd. Hieruit blijkt echter niet dat hij sinds 10 maart 2014 voor langere periodes in Nederland heeft verbleven. Zoals de Svb ook heeft geconstateerd, vindt er nauwelijks betalingsverkeer in Nederland plaats. Van de bankrekening worden geen boodschappen betaald of vinden anderszins pinbetalingen of contante opnames in Nederland plaats, met uitzondering van de volgende periodes:
  • 29 juni 2017 tot en met 17 juli 2017;
  • 16 december 2019 tot en met 3 januari 2020;
  • 14 oktober 2022 tot en met 23 oktober 2022.
De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd op basis waarvan zijn gestelde verblijf in Nederland in de periode van 10 maart 2014 tot en met 2 februari 2017 kan worden vastgesteld. Daarbij komt dat uit de bankafschriften blijkt dat eiser in die periode enkele malen geld heeft overgemaakt naar zijn bankrekening in Thailand [1] en ook in Thailand heeft gepind [2] , wat er eveneens op duidt dat hij zich op die momenten niet in Nederland bevond. Eiser heeft daar geen verklaring voor gegeven.
9. Voor wat betreft de periode van 2 februari 2017 tot en met 20 juli 2021 geldt dat eiser alsnog zijn brief van 15 april 2021 heeft overgelegd met de bijbehorende kopieën uit zijn paspoort. In de brief stelt eiser dat uit de stempels in zijn paspoort kan worden opgemaakt dat hij in Nederland verbleef in de volgende periodes:
  • 26 juni 2017 tot 10 oktober 2017;
  • 17 oktober 2017 tot 14 mei 2018;
  • 17 december 2018 tot 8 februari 2019;
  • 13 mei 2019 tot 23 september 2019;
  • 13 december 2019 tot 4 januari 2020.
De rechtbank leidt uit de stempels in het paspoort af dat eiser in de afgelopen jaren diverse visa en/of re-entry permits heeft gehad in Thailand. Ook blijkt hieruit dat eiser Thailand op 26 juni 2017, 11 oktober 2017, 7 mei 2018, 14 december 2018, 8 mei 2019, 18 september 2019, 13 december 2019, en 10 oktober 2022 is uitgereisd. Hieruit blijkt echter niet dat hij bij deze uitreizen naar Nederland is teruggekeerd. Ook stroken deze uitreisstempels en de data waarop de stempels van de visa en re-entry permits zijn gezet niet met de door eiser genoemde periodes waarin hij in Nederland zou zijn geweest.
Verder stelt de rechtbank vast dat de door eiser genoemde periodes niet overeenkomen met de door middel van de bankafschriften aangetoonde periodes van verblijf in Nederland. Bovendien heeft eiser blijkens de bankafschriften op 18 december 2017 in Thailand gepind en heeft hij op 24 december 2018 geld overgemaakt naar zijn bankrekening in Thailand, terwijl hij stelt dat hij toen in Nederland verbleef. Eiser heeft daar geen verklaring voor gegeven.
Op basis van de overgelegde stukken kan dan ook niet vastgesteld worden dat eiser in de periode van 2 februari 2017 tot en met 20 juli 2021 voor langere periodes in Nederland heeft verbleven.
10. Tot slot heeft eiser jaarverslagen van zijn stichtingen [naam stichting 1] en [naam stichting 2] over de jaren 2014 tot en met 2021 overgelegd. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat eiser een substantieel deel van het jaar in Nederland verblijft om werkzaamheden voor zijn stichting te verrichten noch hoeveel tijd er met die werkzaamheden gemoeid zou zijn.
11. Gelet op het voorgaande zijn de omstandigheden van dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland – en daarmee ook woonplaats in Nederland – aangenomen kan worden. Eiser kan daarom vanaf 10 maart 2014 niet als ingezetene van Nederland als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wlz of artikel 2 van de AOW worden aangemerkt. De Svb heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser vanaf die datum niet verzekerd was voor de Wlz en de AOW. Eisers stelling dat hij in Nederland premies betaalt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Premiebetaling op zich leidt immers niet tot verzekering. De Svb is de bevoegde instantie om te bepalen of iemand voor de volksverzekeringen verzekerd is in Nederland.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 4 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet langdurige zorg

Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 2.1.1, eerste lid

Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

Artikel 2.1.3

De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.
Algemene Ouderdomswet

Artikel 2

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.

Artikel 3, eerste lid

Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 6, eerste lid

Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

Voetnoten

1.28 mei 2015, 29 juli 2015, 2 november 2015, 14 december 2015 en 25 mei 2016.
2.1 april 2014 en 15 april 2014.