ECLI:NL:RBZWB:2023:555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22-027884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van telefoons en geldbedrag in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 28 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift dat was ingediend door klager, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.P.J. van Riel. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van twee telefoons en een geldbedrag van € 4.584,00, die op 9 november 2022 waren in beslag genomen tijdens een doorzoeking van de woning van klager in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. Klager stelde dat de inbeslaggenomen goederen geen bewijsmateriaal betroffen en dat de inbeslagname onder valse vlag had plaatsgevonden. De officier van justitie daarentegen betoogde dat de inbeslagname gerechtvaardigd was, omdat de Belgische autoriteiten de telefoons wilden uitlezen in het kader van hun onderzoek naar de handel in verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer:
rk.nummer: 22-027884
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda, op het adres Ginnekenweg 170, 4835 NH Breda.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgevingen van inbeslagname waaruit blijkt dat op 9 november 2022 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel van de Belgische autoriteiten (hierna: EOB) onder klager in beslag zijn genomen: een IPhone X, een IPhone 13 en een geldbedrag van € 4.585,00;
  • het EOB van 26 september 2022 uitgevaardigd door [naam], onderzoeksrechter, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen;
  • het bevriezingscertificaat van 9 november 2022 uitgevaardigd door [naam], onderzoeksrechter, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen;
  • de machtiging conservatoir beslag van 7 december 2022;
  • het klaagschrift, ingediend op 24 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 17 januari 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R.S. Jacobs, klager en mr. Van Riel als raadsman van klager
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat op 9 november 2022 de woning van klager in het kader van een EOB naar mogelijke betrokkenheid van klager bij handel in verdovende middelen in België is doorzocht. Bij de doorzoeking zijn een IPhone X, een IPhone 13 alsmede een geldbedrag van € 4.584,00 inbeslaggenomen. De Phone X is een oud toestel van klager dat hij gedurende de pleegperiode (al lang) niet meer in gebruik had. Het geldbedrag dat bij klager is aangetroffen is de dag voorafgaand aan de inval ontvangen door klager voor de verkoop van zijn auto (de Volvo V40 met bouwjaar 2014). Deze auto is contant betaald. Klager stelt dat de IPhone X en het geldbedrag aan hem dienen te worden teruggegeven nu dit geen gegevensdrager/bewijsmateriaal betreft waarop het EOB betrekking heeft. Ook kan met de inbeslagname van deze goederen niet het beoogde doel van het EOB worden bereikt.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift en onder verwijzing naar een conclusie van mr. Knigge (
ECLI:NL:PHR: 2019 875 onder 3.8) aangevoerd dat het conservatoir beslag niet in het kader van het EOB lijkt te hebben plaatsgevonden en dat de inbeslagname van het geldbedrag aldus onder valse vlag is geschied. Volgens de raadsman is er door de Belgische autoriteiten een EOB uitgevaardigd dat enkel ziet op bewijsverzameling in het kader van de verdenking jegens klager. De inbeslaggenomen telefoon en het geldbedrag betreffen geen bewijsmateriaal waarop het EOB ziet. Desondanks wordt er geld onder klager inbeslag-genomen en besluit de Belgische onderzoeksrechter een bevriezingscertificaat af te geven. Gelet op de in het EOB genoemde grondslag - het uitlezen van telefoontoestellen in het kader van de verdenking van klager van handel in verdovende middelen - is deze beslissing formeel onjuist en dient om die reden het klaagschrift ten aanzien van het geldbedrag gegrond te worden verklaard met last tot teruggave van het geldbedrag aan klager. De raadsman refereert zich ten aanzien van de IPhone X.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag op de inbeslaggenomen telefoons en het geldbedrag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is allereerst opgemerkt dat volgens de Hoge Raad het belang van strafvordering niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Daarnaast is aangevoerd dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven de zij de bij klager aangetroffen telefoons in het kader van de verdenking van handel in verdovende middelen willen uitlezen. De twee telefoons zijn voor de Belgische autoriteiten ook de reden geweest om een EOB uit te vaardigen en zijn ook de reden geweest voor de doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van klager door de rechter commissaris. Anders dan door de raadsman wordt gesteld, ziet het EOB volgens de officier van justitie ook op de IPhone X waarvan teruggave wordt verzocht nu in het EOB expliciet
tweetelefoons (gegevensdragers) worden genoemd en met de inbeslagneming daarvan het beoogde doel (uitlezing) van het EOB kan worden bereikt. Er heeft nog geen uitlezing van de beide telefoons door de uitgevaardigde partij kunnen plaatsvinden, omdat de overdracht van die telefoons nog niet heeft plaatsgevonden. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat er een strafvorderlijk belang bestaat (waarheidsvinding) om het beslag op de twee telefoons te handhaven.
Tijdens de doorzoeking van de woning van klager is er tevens een geldbedrag van in totaal
€ 4.584,00 aangetroffen. Kort daarna is hierover contact gezocht met de Belgische onderzoeksrechter die reden zag om direct een bevriezingscertificaat uit te vaardigen, hetgeen geresulteerd heeft in een aanvraag machtiging conservatoir beslag bij de rechter-commissaris en uiteindelijk ook in een omzetting naar conservatoir beslag. In het bevriezingsbevel geeft de onderzoeksrechter aan dat het geldbedrag in de uitvoerende staat bevroren dient te blijven in afwachting van de toezending en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel welke datum geschat wordt op 31 januari 2023.
De officier van justitie is gelet op die stand van zaken van mening dat er nog belang van strafvordering thans nog bestaat en het beslag op de gelden aldus gehandhaafd dient te blijven.
Klager heeft in raadkamer aangevoerd dat het geld wat bij hem in de woning is aangetroffen en in beslag is genomen niet van enig misdrijf afkomstig is. Het ging om geld afkomstig van de verkoop van een auto. Inmiddels heeft hij een nieuwe auto gekocht en met het aangetrof-fen contante geldbedrag wilde hij zijn moeder - die de auto deels had voorgefinancierd - terugbetalen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon (IPhone X) en het geldbedrag waarvan klager teruggave verlangt in beslag zijn genomen ter uitvoering van het EOB van 26 september 2022 - zijnde een aanvullend EOB op het aanvankelijk EOB van 19 mei 2022 en het
aanvullend EOB van 31 mei 2022 - uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. Daarin wordt gerelateerd dat klager wordt verdacht van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De Nederlandse gerechtelijke en politionele autoriteiten wordt onder andere gevraagd om een huiszoeking te verrichten bij klager op het [adres]. Tijdens de doorzoeking van de woning worden er twee telefoons, waaronder de IPhone X, en een geldbedrag van € 4.585,00 aangetroffen en op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen. Uit hetgeen door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht begrijpt de rechtbank dat de inbeslagneming van het geldbedrag voor de Belgische onderzoeksrechter aanleiding is geweest om direct een bevriezingscertificaat af te geven, hetgeen uiteindelijk geresulteerd heeft in een - middels een door de rechter-commissaris verleende machtiging - omzetting naar conservatoir beslag op het geldbedrag.
De raadsman heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoons en het geldbedrag geen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB ziet. Tevens heeft de raadsman gesteld dat het conservatoir beslag niet in het kader van het EOB lijkt te hebben plaatsgevonden en dat de inbeslagname van het geldbedrag aldus onder valse vlag is geschied.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is gebleken - mede gelet op de verden-king van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen -dat het beslag op de IPhone X waarvan klager teruggave verlangt, onder het bereik van het EOB valt. In het EOB wordt expliciet de uitlezing van de twee telefoons van klager als grond voor het uitvaardigen van het EOB genoemd. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag is er door de Belgische onderzoeksrechter een bevriezingscertificaat afgegeven in afwachting van een confiscatiebevel (beslag ter verbeurdverklaring/ontneming). De rechtbank constateert dat dit een feitelijke aanvulling van het bestaande EOB is. Pas nadat door de Belgische autoriteiten een bevriezingsbevel is afgeven, is het 94 Sv beslag op geldbedrag middels een door de rechter-commissaris verleende machtiging omgezet in een 94a Sv beslag. De rechtbank is van oordeel dat het beslag op het geldbedrag daarmee nog steeds onder het bereik van het EOB valt, zodat zij het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd op ter uitvoering van een EOB ongegrond zal verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 28 januari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).