In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, aangeduid als [eiser01], had een huurovereenkomst met de verhuurder, aangeduid als [gedaagden01], voor een woning in [plaats01]. De verhuurder had eerder een vonnis verkregen waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De huurder vorderde in dit kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, stellende dat er sprake was van een juridische misslag en dat ontruiming zou leiden tot een noodtoestand voor hem en zijn gezin.
De voorzieningenrechter overwoog dat de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad had verklaard en dat de huurder geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de kantonrechter niet in aanmerking had kunnen nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de huurder niet had aangetoond dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder woog dan het belang van de verhuurder bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. De vordering van de huurder werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De zaak illustreert de strikte eisen die aan een huurder worden gesteld bij het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis, vooral in het licht van de belangenafweging tussen huurder en verhuurder.