ECLI:NL:RBZWB:2023:5618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

Op 10 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Shaaban, en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 8 juni 2022, waarbij zijn recht op bijstand werd herzien en gedeeltelijk ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 juli 2023. Eiser ontving sinds 11 november 2015 een bijstandsuitkering, maar na een handhavingsverzoek heeft Baanbrekers zijn recht op bijstand per 24 maart 2021 opgeschort wegens het niet verstrekken van gevraagde informatie. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze opschorting.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het beroep zich niet richt tegen de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 24 maart 2021. De rechtbank heeft zich daarom beperkt tot de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2018, januari 2019, februari 2019 en augustus 2019 tot en met december 2019, alsook de intrekking van het recht op bijstand over juli 2020 en de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. De rechtbank oordeelt dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van contante bankstortingen en een auto die hij bezat.

De rechtbank concludeert dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en ingetrokken, en dat de terugvordering van € 10.386,85 gerechtvaardigd is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht had op volledige bijstand, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet vergoed, en eiser krijgt het griffierecht niet terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 10 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3522 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Shaaban),
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 juni 2022 (bestreden besluit).
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, mr. M. Shaaban en namens Baanbrekers
[naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Bij besluit van 18 november 2015 is aan eiser met ingang van 11 november 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder verleend. Vanaf
15 november 2016 woont eiser samen met zijn vrouw en drie kinderen en ontvangen zij een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. In het kader van een handhavingsverzoek zijn openingsbewijzen van een drietal bankrekeningen en bankafschriften opgevraagd over de periode van 11 november 2015 tot 1 januari 2019. Eiser heeft de gevraagde informatie niet verstrekt waarna Baanbrekers bij besluit van 25 maart 2021 het recht op bijstand per
24 maart 2021 heeft opgeschort. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 7 april 2021 (primair besluit I) heeft Baanbrekers eisers recht op bijstand per 24 maart 2021 ingetrokken. Daarnaast heeft Baanbrekers eisers recht op bijstand over de periode van 11 november 2015 tot en met 23 maart 2021 ingetrokken.
Bij besluit van 30 april 2021 (primair besluit II) heeft Baanbrekers de over de periode van 11 november 2015 tot en met 31 december 2020 ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 112.083,40 teruggevorderd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Het recht op bijstand wordt herzien over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2018, januari 2019, februari 2019 en augustus 2019 tot en met december 2019 wegens inkomsten. Het recht op bijstand wordt ingetrokken over juli 2020 omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het besluit om de bijstand met ingang van 24 maart 2021 in te trekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW) blijft in stand. Van eiser wordt een bedrag van
€ 10.386,85 teruggevorderd. Na verrekening met het vakantiegeld en een dwangsom en vanwege een nabetaling van bijstand resteert een vordering van € 6.685,16.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Ter zitting is door eisers gemachtigde meegedeeld dat het beroep zich niet richt tegen de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 24 maart 2021. Dit betekent dat in dit geding uitsluitend een oordeel zal worden gegeven over de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2018, januari 2019, februari 2019 en augustus 2019 tot en met december 2019, de intrekking van het recht op bijstand over juli 2020 en de terugvordering.
Herziening
3.1.
In de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2018, januari 2019, februari 2019 en augustus 2019 tot en met december 2019 hebben er contante bankstortingen/overboekingen van derden op de in het bestreden besluit genoemde bankrekeningen plaatsgevonden. Eiser heeft hiervan geen melding gedaan aan het college.
3.2.
Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak (zie uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450).
3.3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de stortingen en overboekingen eigen geld of leningen betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit standpunt niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Aan de achteraf opgestelde verklaringen van [naam 2] en [naam 3] kan niet die waarde worden toegekend die eiser daaraan wenst te zien toegekend. Baanbrekers heeft de stortingen en de overboekingen terecht aangemerkt als inkomsten. Door deze bedragen niet te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dit vormt grond voor herziening van de bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 december 2018, januari 2019, februari 2019 en augustus 2019 tot en met december 2019.
Intrekking
3.4.
Niet in geschil is dat eiser per 30 juli 2020 één auto, een Mitsubishi Space Star uit 2005 met kenteken 56-RP-RN, op zijn naam had staan. Eiser heeft hiervan geen melding gemaakt bij Baanbrekers, terwijl het hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kan zijn voor het recht op bijstand. Baanbrekers heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
3.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt op welke wijze hij de aankoop van de Mitsubishi heeft gefinancierd. Gelet hierop heeft Baanbrekers zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over juli 2020 niet kan worden vastgesteld. Dit vormt grond voor intrekking van de bijstand over juli 2020.
Terugvordering
3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat Baanbrekers tevens was gehouden de over de betreffende maanden teveel of ten onrechte gemaakte kosten van bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW van eiser terug te vorderen. Door eiser is ter zitting meegedeeld dat de grief dat de berekening van de terugvordering niet inzichtelijk is gemaakt, niet wordt gehandhaafd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.
Proceskosten
3.8.
Met betrekking tot eisers stelling dat Baanbrekers ten onrechte het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase heeft afgewezen overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin van Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In het voorliggende geval is echter geen sprake van aan Baanbrekers te wijten onrechtmatigheid. Naar aanleiding van de door eiser (uiteindelijk) in bezwaar overgelegde gegevens zijn de primaire besluiten herroepen. Gelet daarop is het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase terecht afgewezen.

Conclusie

4. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, worden de proceskosten van eiser niet vergoed. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 10 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.