ECLI:NL:RBZWB:2023:577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
02/020465-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval op 17 november 2021 in Tilburg. De verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt, waaronder het niet verlenen van voorrang aan een fietser, die van rechts kwam, en het niet verminderen van zijn snelheid bij het naderen van een kruising. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot een aan zijn schuld te wijten ongeval waarbij het slachtoffer, een fietser, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 90 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de onoverzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot af te wijken van deze eis, mede door de positieve gedragingen van de verdachte na het ongeval, zoals het inleveren van zijn rijbewijs en het tonen van spijt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/020465-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1940 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten ongeluk heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Het geheel van de gedragingen van verdachte maakt dat verdachte in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hij heeft zelf verklaard dat hij harder dan 30 kilometer per uur heeft gereden en hij reed alsof hij voorrang had. Daarbij heeft hij alle verkeerstekens over het hoofd gezien. Op basis van de geneeskundige verklaring staat ook vast dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan komen. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte te hard heeft gereden. Hij ontkent dit zelf en de verklaringen van getuigen leveren geen concrete en betrouwbare inschatting van de snelheid op. Daarbij komt dat er sprake was van een zeer onveilige verkeerssituatie. Verdachte heeft deze situatie verkeerd ingeschat. Hij heeft de fietsster niet gezien en geen voorrang verleend. Meer kan verdachte niet worden verweten. Onder deze omstandigheden, bij deze kruising, is er geen sprake van een misdrijf.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 17 november 2021 reed verdachte in zijn auto over de Lage Witsiebaan in Tilburg. Mevrouw [slachtoffer] fietste samen met haar man op het fietspad Reitse Hoevenstraat, dat haaks op de Lage Witsiebaan ligt. Zij kwam hierbij voor verdachte van rechts. De kruising was destijds zodanig aangepast, dat er sprake was van een ongelijkwaardige kruising, waardoor [slachtoffer] voorrang had op verdachte. Deze kruising was bovendien op verschillende manieren verduidelijkt. Verdachte is tegen [slachtoffer] aangereden, waardoor [slachtoffer] op de motorkap en ruit van verdachte terecht is gekomen, daarna een tiental meters door de lucht is gevlogen en op de motorkap van een andere auto terecht is gekomen. [slachtoffer] heeft door dit verkeersongeval zwaar letsel opgelopen.
Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte ‘schuld’ in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna:WVW) heeft aan het verkeersongeval. Hiervoor is vereist dat verdachte zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat van een automobilist in het algemeen en wat gemiddeld genomen daarvan mag worden verwacht. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd. Een enkele gemaakte verkeersfout is ook onvoldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Snelheid
De rechtbank kan uit het dossier niet opmaken hoe hard verdachte precies heeft gereden ten tijde van het ongeluk. Het lijkt er wel sterk op dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximale snelheid van dertig kilometer per uur. Ter zitting heeft verdachte dit ontkend, maar vlak na het ongeluk heeft hij tegen een verbalisant gezegd dat hij waarschijnlijk 50 kilometer per uur reed. [getuige 1] heeft het ook over een snelheid van tussen de 50 en 60 kilometer per uur en ook andere getuigen verklaren dat verdachte hard reed. De rechtbank kan echter met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte harder dan de toegestane snelheid heeft gereden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt echter wel uit het dossier dat verdachte harder heeft gereden dan de snelheid die gelet op de situatie verantwoord was. Er was immers sprake van een gevaarlijk kruispunt en verdachte heeft ook het ter plaatse aanwezige schrikhek gezien. Op de verkeerstekens die het risico van de kruising aangaven gaat de rechtbank hieronder nader in. Er was sprake van een situatie waarbij matiging van de snelheid passend was.
Dat verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft verminderd bij het benaderen van de kruising volgt naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende uit het dossier; hij heeft immers zijn snelheid in het geheel niet verminderd. Verdachte heeft zelf verklaard niet te hebben geremd en [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte reed alsof hij voorrang had. Ook [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte niet remde.
Overige verkeersfouten
Het te hard rijden voor de situatie en het onvoldoende snelheid minderen is echter niet het enige dat verdachte kan worden verweten. Hoewel verdachte niet bekend was met de verkeerssituatie, had hij kunnen en moeten weten dat het een gevaarlijk voorrangskruispunt was. De kruising was ten tijde van het ongeluk op verschillende wijzen gemarkeerd. Zo waren er fluorescerende borden met daarop het verkeersbord B6, dat aangeeft dat men voorrang moet verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Dit bord werd gecombineerd met haaientanden op de weg. Daarbij werd de voorrangssituatie aangegeven door middel van een bord met daarop pijlen die aangeven dat er sprake is van kruisend verkeer. Ook waren er, zoals hiervoor al genoemd, schrikhekken aanwezig. Aan dit alles heeft verdachte geen gevolg gegeven. Verdachte had voorrang moeten verlenen, maar heeft dit nagelaten.
Conclusie
De rechtbank is het met de raadsman eens dat er ten tijde van het ongeluk sprake was van een minder overzichtelijke verkeerssituatie. Dit blijkt ook uit het feit dat er kennelijk veelvuldig ongelukken plaatsvonden op de desbetreffende kruising en dat de situatie inmiddels is aangepast. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zoals overwogen meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Het actief maken van fouten is wat anders dan iets niet zien, terwijl men het wel had moeten zien. Verdachte had anders moeten handelen, te meer omdat hij ook heeft aangegeven wel een schrikhek te hebben gezien. Dit duidt al op een potentieel gevaar zettende verkeerssituatie. Verdachte heeft echter geen snelheid geminderd en zich gedragen alsof hij voorrang had. Verdachte heeft hiermee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond.
Letsel
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen als gevolg van het verkeersongeval juridisch te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Om hiervan te kunnen spreken dient gelet op de bestendige jurisprudentie aan verschillende vereisten te worden voldaan. Zo moet onder meer gekeken worden naar de aard van het letsel, de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en naar de mogelijkheid tot uitzicht op volledig herstel. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer] meerdere breuken heeft opgelopen, te weten aan haar enkel, rechter bovenbeen, wervels en borstbeen. Zij is ten gevolge hiervan twee keer geopereerd en de geschatte duur van de genezing bedroeg zes tot twaalf maanden. Gelet hierop kan zonder meer worden vastgesteld dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op voornoemde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 november 2021 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, Lage Witsiebaan (op de kruising met de Reitse Hoevenstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het benaderen van de kruising
en- geen gevolg gegeven aan verkeerstekens (verkeersbord B6 en
haaientanden) en geen voorrang verleend aan een fietser, die voor hem, verdachte, van rechts kwam), waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen met voornoemde fietser, door
welk verkeersongeval [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht, te weten:
een luxatiebreuk van de linkerenkel en een breuk in het rechterbovenbeen
en meerdere wervelbreuken en een borstbeenbreuk.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 90 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht indien zij tot een veroordeling komt een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto schuld gehad aan het veroorzaken van een ongeluk. Hierbij heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft nagelaten voorrang te verlenen, heeft geen gevolg gegeven aan de ter plaatse geldende verkeersvoorschriften en reed te hard voor de situatie ter plaatse, terwijl hij geen snelheid heeft geminderd richting de kruising.
De landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht schrijven voor een feit zoals door verdachte heeft gepleegd in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf voor. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank vindt het positief dat verdachte blijk heeft gegeven van zelfinzicht. Zo heeft hij vrijwillig zijn rijbewijs ingeleverd en rijdt hij sinds het ongeluk geen auto meer. Daarbij komt dat verdachte veelvuldig contact heeft opgenomen met het slachtoffer en spijt heeft betuigd. Voornoemde omstandigheden merkt de rechtbank als strafmatigend aan.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf in strafmatigende zin rekening gehouden met de minder overzichtelijke situatie ter plaatse.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gezondheidstoestand van verdachte en zijn beperkte mobiliteit.
In lijn met de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke taakstraf geëist. De rechtbank is echter van mening dat voornoemde omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn om hiervan af te wijken.
Hoewel verdachte zijn rijbewijs heeft ingeleverd, is de rechtbank wel van oordeel dat een langere rijontzegging dan door de officier van justitie geëist op zijn plaats is. De rechtbank acht het immers van belang voor de veiligheid van zowel verdachte zelf als de maatschappij dat hij echt niet meer achter het stuur gaat zitten.
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf van 90 uur, met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.