ECLI:NL:RBZWB:2023:5879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een tweede informatiebeschikking door de Belastingdienst in het kader van de AWR

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen een informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015. De inspecteur had in de bezwaarfase opnieuw om informatie gevraagd over RUS/RUT-verplichtingen, terwijl deze informatie eerder al was opgevraagd in de aanslagfase. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet bevoegd was om een tweede informatiebeschikking te geven, omdat deze betrekking had op dezelfde tekortkoming als de eerste informatiebeschikking. De rechtbank vernietigt daarom de tweede informatiebeschikking en oordeelt dat het hoorrecht van belanghebbende is geschonden, aangezien hij niet is gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank kent ook een vergoeding van immateriële schade toe aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met informatieverzoeken en de rechten van belastingplichtigen te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan hem gegeven informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 gelijktijdig met het beroep met zaaknummer BRE 22/6097 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en
mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht aan belanghebbende een informatiebeschikking heeft gegeven. De informatiebeschikking is gegeven in de bezwaarfase tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015 en ziet op een schending van de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR.
2.1.
De rechtbank is kortgezegd van oordeel dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat voor dezelfde gevraagde informatie reeds een informatiebeschikking was gegeven in de aanslagfase voor de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015. Tot het geven van deze tweede informatiebeschikking was de inspecteur daarom niet bevoegd.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. De inspecteur heeft aan belanghebbende in het kader van de vaststelling van de aanslag IB/PVV en aanslag Zvw voor het jaar 2015 aan belanghebbende vragen gesteld over, onder meer, zogeheten opgebouwde RUS/RUT aanspraken. Daartoe heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om de RUS/RUT overeenkomsten en achterliggende berekeningen te overleggen.
3.1.
Omdat belanghebbende niet (volledig) aan dat informatieverzoek voldeed, heeft de inspecteur met dagtekening 9 januari 2018 een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven (hierna: de eerste informatiebeschikking). In die informatiebeschikking is, voor zover relevant, opgenomen:
“In mijn verzoek om informatie van 13 april 2017 vroeg ik u omtrent de volgende
onderwerpen de navolgende informatie:
[…]
RUS/RUT:
- de overeenkomsten en achterliggende berekeningen.
[…]
Beoordeling volledigheid van uw reactie met dagtekening 31 augustus 2017:
[…]
RUS/RUT:
Bij uw reactie met dagtekening 31 augustus 2017 heb ik de overeenkomsten en
achterliggende berekeningen niet aangetroffen.
[…]
Conclusie:
U heeft niet volledig aan mijn informatieverzoek van 13 april 2017 voldaan terwijl
u op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht
bent uw medewerking te verlenen.
[…]
Nu u niet volledig op mijn verzoek om informatie van 13 april 2017 heeft
gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking ten aanzien
van de aangifte inkomstenbelasting 2015 (ex artikel 52a van de
Algemene wet rijksbelastingen).”
3.2.
Belanghebbende heeft bezwaar en vervolgens bij brief van 8 november 2018 beroep ingesteld tegen de eerste informatiebeschikking.
3.3.
De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 23 november 2018 de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2015 aan belanghebbende opgelegd.
3.4.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de eerste informatiebeschikking op 4 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend en belanghebbende geen gronden had aangevoerd die de te late indiening rechtvaardigden. [1] Vervolgens heeft belanghebbende (op grond van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 augustus 2019 het verzet gegrond verklaard. [2] Dat had tot gevolg dat de eerdere uitspraak van de rechtbank kwam te vervallen en het onderzoek werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Omdat de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2015 al had opgelegd, kwam de eerste informatiebeschikking van rechtswege te vervallen.
3.5.
Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2015. Gedurende die bezwaarfase heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht om de overeenkomsten en achterliggende berekeningen van de RUS/RUT verplichting.
3.6.
Omdat de inspecteur van mening was dat de betreffende informatie niet werd aangeleverd, heeft hij aan belanghebbende met dagtekening 31 mei 2021 een informatiebeschikking gegeven (de tweede informatiebeschikking). In die informatiebeschikking is vermeld:
“ U heeft voor de RUS/RUT verplichting niet aan het
informatieverzoek van 20 november 2019 voldaan terwijl u op
grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
verplicht bent uw medewerking te verlenen.
Nu u niet op mijn verzoek om informatie van 20 november 2019
heeft gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2015 (ex artikel
52a van de Algemene wet rijksbelastingen).”
3.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de tweede informatiebeschikking.
3.8.
In het bezwaar tegen de tweede informatiebeschikking is belanghebbende bij brief van de inspecteur van 18 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om, onder meer, zijn standpunten mondeling kenbaar te maken door middel van een hoorgesprek. Belanghebbende heeft per emailbericht van 7 november 2021 aangegeven prijs te stellen op een hoorgesprek. Vervolgens heeft de inspecteur bij emailbericht van 9 november 2021 belanghebbende een viertal data in november/december voorgesteld waarop het hoorgesprek plaats kon vinden. Omdat de inspecteur op dat bericht geen reactie ontving heeft hij belanghebbende emailberichten gestuurd op 22 november 2021 en op 1 december 2021. In dat laatste bericht heeft de inspecteur 8 december als nieuwe datum voor het hoorgesprek voorgesteld. Belanghebbende heeft op 5 december 2021 op dat bericht gereageerd en aangegeven dat hij op 8 december 2021 verhinderd is voor het voeren van een hoorgesprek, maar graag een nieuwe afspraak maakt.
3.9.
De inspecteur heeft, zonder dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden, het bezwaar met dagtekening 16 december 2021, ongegrond verklaard. Tegen die beslissing komt belanghebbende nu op.

Motivering

4. Voordat de rechtbank haar beslissing over de tweede informatiebeschikking motiveert, gaat zij eerst in op het hoorrecht in bezwaar. Belanghebbende heeft namelijk in de beroepsprocedure over dat hoorrecht geklaagd en heeft ter zitting aangegeven dat als de rechtbank van oordeel is dat het hoorrecht is geschonden, hij prijs stelt op een uitspraak van de rechtbank over de informatiebeschikking.
Hoorrecht
4.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. De inspecteur kan afzien van het horen van belanghebbende, als belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wenst te maken van het recht om te worden gehoord. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Belanghebbende heeft zowel op 7 november 2021 als 5 december 2021 aangegeven gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. Zonder dat de inspecteur aan belanghebbende een reactietermijn stelde, heeft hij circa twee weken na het bericht van belanghebbende van 5 december 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur had er echter niet van uit mogen gaan dat belanghebbende afstand deed van zijn hoorrecht. Het hoorrecht is dus geschonden.
4.2.
Aan de schending van het hoorrecht kan in dit geval niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden voorbijgegaan omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende door de schending niet is benadeeld. Uit hetgeen in beroep is aangevoerd volgt namelijk dat partijen nog van mening verschillen over feiten en de waardering daarvan die van belang kan zijn voor de beslechting van het geschil. Omdat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien, blijft terugwijzing achterwege. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van de informatiebeschikking.
Informatiebeschikking
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de hier in geschil zijnde informatiebeschikking is opgelegd in de bezwaarfase tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 wegens het niet verstrekken van informatie aangaande de RUS/RUT verplichtingen, hetgeen, volgens de inspecteur, een schending van artikel 47 van de AWR oplevert. Het verstrekken van diezelfde informatie werd eveneens opgevraagd door middel van de eerste informatiebeschikking.
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 oktober 2022 over het geven van twee informatiebeschikkingen het volgende overwogen:
“3.2.1 Indien de inspecteur bij informatiebeschikking heeft vastgesteld dat de betrokkene met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig heeft voldaan aan een of meer in artikel 52a, lid 1, AWR bedoelde verplichtingen, is de inspecteur als regel niet langer bevoegd om een volgende informatiebeschikking te geven met betrekking tot dezelfde tekortkoming(en) waarvoor die eerdere informatiebeschikking is gegeven [voetnoot 3: Vgl. HR 17 december 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9828, en HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8877, rechtsoverweging 3.3.4.] De enkele omstandigheid dat de inspecteur tweemaal informatie heeft gevraagd op grond van hetzelfde artikel uit de AWR, is niet voldoende om aan te nemen dat het om dezelfde tekortkoming gaat. Van dezelfde tekortkoming is bijvoorbeeld wel sprake wanneer de inspecteur op grond van artikel 47 AWR opnieuw om dezelfde informatie heeft gevraagd en de belastingplichtige deze niet heeft verstrekt.
3.2.2
In een geval als dit doet zich niet de situatie voor waarin een volgende informatiebeschikking betrekking heeft op dezelfde tekortkoming(en) als die waarvoor de eerdere informatiebeschikking is gegeven. De vraag of de betrokkene heeft voldaan aan zijn informatieverplichting(en) als bedoeld in artikel 47, artikel 47a en artikel 53, lid 1, aanhef en letter b, AWR staat immers los van de vraag of hij heeft voldaan aan zijn administratie- en/of bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 AWR. [voetnoot 4: Vgl. HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, rechtsoverweging 3.2.3.]” [3]
4.5.
In dit geval vraagt de inspecteur in de bezwaarfase tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW voor 2015 op de grond van artikel 47 van de AWR opnieuw om informatie over de RUS/RUT-verplichtingen, welke informatie door belanghebbende in de aanslagfase niet was verstrekt. De inspecteur stelt in de daarop volgende informatiebeschikking, net als in de eerste informatiebeschikking, een schending van artikel 47 van de AWR vast voor de overeenkomsten en achterliggende berekeningen van de RUS/RUT-verplichtingen. De in geschil zijnde informatiebeschikking heeft dus betrekking op dezelfde tekortkoming als waarvoor de eerste informatiebeschikking is gegeven. Dat betekent dat de inspecteur niet bevoegd was om deze tweede informatiebeschikking te geven. De rechtbank vernietigt daarom de informatiebeschikking.
Vergoeding immateriële schade
4.6.
Tot slot wordt de door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen voor € 500. Dit bedrag komt geheel voor rekening van de Minister, die daarom in zoverre mede is aangemerkt als partij in dit geding. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [4] , een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (9 juli 2021), de datum van de uitspraak op bezwaar (16 december 2021) en de datum van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het hoorrecht is geschonden en ook omdat de rechtbank van oordeel is dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd.
5.1.
Belanghebbende heeft recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Verder moet de inspecteur, omdat het beroep gegrond is, het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Tot slot heeft belanghebbende geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.